Eindeloos in de isoleer

20140215-133143.jpg Panorama, 5 februari 2014

Gregory Cecilia zit al vier jaar nagenoeg onafgebroken in separatie. Dat is zeer uitzonderlijk, absurd lang en inhumaan, zegt zijn advocaat. Die vecht nu om zijn cliënt eruit te krijgen zodat hij een behandeltraject in kan. Het lastige is dat Cecilia zijn eigen grootste vijand is. En dat hij dat zelf niet begrijpt.

Een levensgevaarlijke psychopaat? Houd toch op, zegt raadsman Niek Heidanus. Onaangepast is hij, hooguit. En nee, hij zit heus niet vast voor zijn zweetvoeten – hij werd veroordeeld tot twee jaar cel en tbs met dwangverpleging voor poging tot doodslag. ‘‘Maar ik heb cliënten die veel en veel gevaarlijker zijn. En die kan ik wél bezoeken zonder dat er kleerkasten van beveiligers omheen zitten.’’

Heidanus is er duidelijk over. ‘‘Een week in de separeer is al lang. Maar vier jaar? Onacceptabel.’’ Het gaat steeds zo: Gregory denkt dat hem onrecht wordt aangedaan. Dan wordt hij boos. Vervolgens krijgt hij een maatregel – jargon voor straf, wat meestal neerkomt op de isoleer. Dit betekent: volledige beperkingen, geen bezoek, geen contact, alleen met zijn advocaat. Is hij weer uit de isoleer, dan is ruzie nooit ver weg en begint de cyclus weer opnieuw. En zo gaat het dus al vier jaar.

Aan behandelingen werkt hij niet mee, want hij vindt dat hij niet ziek is, dat de artsen niet deugen. Met een IQ van 85 is hij nagenoeg zwakbegaafd. De afgelopen vier jaar werd Cecilia vier keer overgeplaatst. En in al die tijd is hij nauwelijks onderzocht, laat staan behandeld – volgens de advocaat neemt elke nieuwe kliniek klakkeloos van de vorige over dat deze man moeilijk, gevaarlijk en onvoorspelbaar is. Hierdoor begint hij overal met een achterstand. ‘‘Mensonterend’’, zegt hij. ‘‘Mijn cliënt wordt doorgegeven als een hete kroket.’’

We bezoeken Cecilia in de zwaarst beveiligde penitentiaire inrichting van Nederland, in Vught, waar hij verblijft sinds juli 2013. De poorten en hekken gaan pas open als de vorige met een onverbiddelijke klap is dichtgevallen. Telefoons blijven in de auto liggen, paspoorten worden overlegd, schoenen uitgetrokken om te bewijzen dat we niet stiekem een vijl hebben meegesmokkeld.

Overal hangen camera’s, een beveiliger begeleidt ons door lange gangen, over een buitenplaats, langs muren met graffiti en hier en daar een rondscharrelende gedetineerde die de tuintjes bijharkt. Cecilia’s beveiliging is afgeschaald, vertelt de man, terwijl we naar de ontvangstruimte wandelen. Eerder had hij vier beveiligers om zich heen, nu nog maar twee. De advocaat is aangenaam verrast.

De ontvangstruimte is sober: tafel, vier stoelen, we krijgen automatenkoffie uit geruite papieren bekers. De beveiligers zullen straks op de gang wachten, vertellen ze, een knop in de muur moet ons beschermen tegen uitbarstingen van de tbs-er. ‘‘Kom jij maar naast mij zitten’’, zegt de advocaat tegen de journalist – schuin tegenover de plek waar straks Cecilia zal plaatsnemen, de tafel ertussen.

‘‘Alleen koffie? Geen koekjes?’’, galmt een opgewekte stem ons tegemoet. Het is Cecilia, die door de twee beveiligers naar ons toe wordt gebracht. ‘‘Ja, nou, ik heb bezoek, dan moeten er toch koekjes bij?’’ De beveiligers vertrekken naar de gang.

Cecilia schudt ons de hand, geen zelfverzekerde hand, geen slappe, ergens ertussenin. Hij glimlacht een brede grijns zonder voortanden, maar zijn ogen lachen niet mee. Hij is groot en stevig, zijn tred verend, hij draagt Nikes, een trainingsbroek en een t-shirt met een vervaarlijk kijkende gangsta rapper erop. In zijn linkeroor bungelt een gouden ring, om zijn nek een ketting met zwarte steentjes. Het zijn zogenoemde ogri ai kralen, waarvan veel Antillianen en Surinamers geloven dat ze de drager beschermen tegen het kwaad. Ter hoogte van zijn navel hangt Jezus aan het kruis. Buiten op straat zou Cecilia zo’n man kunnen zijn die vrouwen nasist, hee schatje, zullen we wat drinken? Maar in de straten en op de pleinen van de PI is geen plek voor bravoure, zijn er geen schatjes om na te fluiten. Hij ontwijkt onze blikken, kijkt timide naar de tafel.

Cecilia zat in Groningen in de Van Mesdagkliniek, maar daar is geen longstay-afdeling, en dus deed het ministerie van Veiligheid en Justitie een aanvraag voor overplaatsing. De beslissing over die aanvraag moet nog vallen, maar in afwachting daarvan werd Cecilia alvast overgeplaatst naar Vught. Heidanus maakt daar bezwaar tegen, als we Cecilia bezoeken heeft de raadsman net een brief gehad van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP). Die noemt Cecilia’s premature overplaatsing respectloos en vindt dat hij eerst onderzocht moet worden in het Pieter Baan Centrum. Vandaag zal de raadsman de brief met zijn cliënt bespreken. Heidanus is er blij mee – het is het eerste geluid in hun voordeel.

Maar Cecilia is niet gerustgesteld. ‘‘Ze blijven me achtervolgen’’, zegt hij. ‘‘Nu willen ze weer dat ik naar het Pieter Baan Centrum ga. En dan krijg ik daar weer dezelfde artsen die dezelfde dingen over me zeggen.’’ ‘‘Gregory, dat was in 2006’’, probeert de raadsman. ‘‘Die artsen werken daar al lang niet meer.’’ ‘‘Ik zeg je: het zijn dezelfde.’’ ‘‘Maar hoe weet je dat?’’ Cecilia laat zich niet van zijn stuk brengen. ‘‘Ik wéét het.’’ De advocaat belooft hem te zullen toezien dat hij nu door ándere artsen wordt onderzocht. ‘‘Ik wil iemand aanstellen die meer verstand van jouw cultuur heeft. Die je beter begrijpt.’’ Cecilia kijkt zijn advocaat aan. Hij zwijgt, maar zijn blik zegt: ja ja, met je mooie praatjes.

‘‘Maar Gregory, hóór je me niet? Hecht je wel waarde aan wat ik zeg?’’ ‘‘In het PBC was ik de enige zwarte’’, vervolgt hij, de raadsman volkomen negerend. Hij kijkt naar de tafel, heeft het tegen niemand in het bijzonder. Monologen zijn het, hij praat niet, hij prevelt. ‘‘Ze discrimineren. Ze stelden allemaal rare vragen. Hoe vaak ik mijn vrouw had aangeraakt. Wat voor kleur onderbroek ze aan had. Wat zijn dat voor vragen?’’

Cecilia heeft veel last van ‘ze’. ‘Ze’ proberen hem erin te luizen, ‘ze’ hebben hem zijn vrijheid afgenomen. ‘Ze’ zorgen ervoor dat hij zijn kind niet kan zien. De psychiater die een Pro Justitia rapport over hem opstelde noemt hem ‘extreem achterdochtig’. Trots is hij ook – oog om oog, tand om tand. Als hij wordt aangevallen of in het nauw gedreven, wordt hij boos. Het lastige is, dat hij zich nogal snel aangevallen of in het nauw gedreven voelt – en dan niet beseft dat hij niet aangevallen wórdt. De artsen in het PBC, het personeel in de kliniek, iedereen krijgt het nadeel van de twijfel.

Neem dat incident in mei dat hem zijn huidige separeerstatus opleverde. Er was wat gedoe rondom zijn financiën, Cecilia meende dat hij tekort werd gedaan. Op de luchtplaats ontstond een duw- en trekpartij. Cecilia zegt dat twee beveiligers hem uit het niets bij de keel grepen en een kopstoot gaven, en dat hij ‘dus’ gedwongen werd tot fysiek geweld. De kliniek zegt: zie je, Cecilia gedraagt zich agressief en bedreigend. Zelf zegt hij: ‘‘Als zij dreigen, dreig ik terug.’’ Heidanus: ‘‘Maar ze dréigen niet!’’

Cecilia gaat onverminderd door. ‘‘Ze zeiden dat ik hier niets te zeggen heb. Dat is een bedreiging.’’ ‘‘Gregory, je moet geen oorlog voeren met de mensen die over je oordelen.’’ ‘‘Ik ben geen cabaretier. Als ik boos word, dan ben ik levensgevaarlijk. Ik heb trots. En menselijkheid.’’ De advocaat wijst hem erop dat die trots en menselijkheid hem niet bepaald ver hebben gebracht. Want hier zit hij, in de separeer van de zwaarst beveiligde gevangenis van Nederland. Al vier lange jaren – uitzonderlijk. De sociotherapeuten durven hem amper meer aan en hebben de zorg overgedragen aan de beveiligers. Cecilia heeft nauwelijks bewegingsruimte. Daar zit je dan met je trots en je menselijkheid.

Het ging allemaal mis in de Rooyse Wissel in Venray, waar hij verbleef van augustus 2009 tot februari 2010. De eerste tijd had hij het daar naar zijn zin, hij denkt er nog wel eens met weemoed aan terug. Het was gezellig op de groep medepatiënten, hij deed mee met de arbeid, met corvee, sporten. Maar er waren wat incidenten, akkefietjes met fysiek geweld, hij ging voor tien maanden de separeer in en kreeg hij zijn eten door een klep in de deur. Het was het begin van een lange periode van beperkingen. Sinds het incident in de Rooyse Wissel is hij nauwelijks van de separeer af geweest.

Het is zeker niet alleen maar kommer en kwel met Gregory. Heidanus sprak beveiligers die het óók onaanvaardbaar vinden dat de man zo lang geïsoleerd zit. Volgens hen heeft hij weliswaar een grote mond, maar doet hij verder weinig kwaad – mits goed begrensd en voorzien van structuur. In Veldzicht wilden de beveiligers best meer met hem ondernemen, maar de behandelcoördinator hield dat af. De psychiater rapporteert dat Cecilia zich vriendelijk en humoristisch kan opstellen, op het ‘aandoenlijke’ af. Maar Gregory is onvoorspelbaar. Zo lang het over koetjes en kalfjes gaat, is er weinig aan de hand. Gaat het over ‘behandelinhoudelijke zaken’, dan neemt de dreiging snel toe.

Nu slijt hij zijn dagen met tv kijken en tekenen. Elke dag wandelt hij een stukje met de begeleiders. Aan activiteiten mag hij niet meedoen. Hij krijgt maagpijn van het eten in de kliniek, zegt hij, en zou graag koken voor zijn medegedetineerden. Hij kan goed koken, zegt hij, het lijkt hem gezellig. Maar het mag niet.

‘‘Gregory, luister nou eens naar me. Ik ben óók een trotse man. Maar er is wel een groot verschil tussen ons. Want jij zit in de longstay, en ik niet. Dus misschien is het tijd om je trots een beetje opzij te zetten.’’ Cecilia zucht. ‘‘Dat is net als zeggen: ik geef je een Alfa Romeo, maar ik haal de motor eruit en ik dwing je naar Amsterdam te rijden.’’

Hij snapt er niets van. De longstay is voor echte gekken, redeneert hij, voor écht slechte mensen. Voor moordenaars. En niet voor mensen zoals hij. Dát hij het niet begrijpt, frustreert, zegt zijn raadsman. Als hij nou zou inzien dat hij zich beter moest gedragen, dat zijn agressieve gedrag alleen maar zorgt voor meer beperkingen, dan zou er een uitweg mogelijk zijn. Maar de woorden van Heidanus bereiken de man nauwelijks.

Zo zitten ze tegenover elkaar: twee grote mannen, de ene de droevige tbs-er met de moedeloze vooruitzichten, de ander de flamboyante tbs-specialist met de blonde krullen en de glimmende pretogen, die op weg hierheen nog luid met klassieke muziek zat mee te zingen. ‘Bluuuute Nuuuur’, had hij met klinkende stem meegegalmd, het had extra dramatisch geklonken tegen de stilte van de Prius. ‘‘De lijdensweg van Christus. Prachtig hè? Ik luister hier vaak naar op weg naar dit soort afspraken. Om me op te laden.’’ Het fascineert hem, zegt Heidanus, dat mensen door hun ziekte foute dingen doen – hoe anders is deze doelgroep dan de keiharde crimineel die weloverwogen te werk gaat. Deze kwetsbaren raken hem, zegt hij, ze zijn in de war, hun daden zijn hen vaak niet aan te rekenen. Van zijn twintig jaar als advocaat staat hij al twaalf jaar tbs’ers bij – zo’n honderd per jaar. ‘‘En ik verwonder me er nog steeds over hoe mensen zo de fout in kunnen gaan.’’

De advocaat gooit het gesprek over een andere boeg. ‘‘Het PBC brengt ongelooflijk belangrijke rapporten uit, Gregory’’, probeert hij. ‘‘Ik zit al heel lang in de tbs-wereld. Ik heb cliënten die door het PBC uit de tbs zijn gekomen.’’ Cecilia maakt een tjoerie – dat slurpende geluid dat Antillianen en Surinamers maken als ze verontwaardigd zijn. ‘‘Waarom twijfel je daaraan? Ik verkoop geen onzin, Gregory. Er is een goede kans dat je uit de longstay kunt en terug naar de behandelkliniek.’’ ‘‘Je moet echt heel blij zijn met deze kans’’, vervolgt Heidanus – de cliënt heeft zijn monoloog afgebroken en lijkt nu zijn aandacht te hebben. ‘‘Je móet laten zien dat je helder kunt denken. Je móet je beste beentje voorzetten. Bewijzen dat je beter kunt. Het is je enige kans om longstay te ontlopen. Als je niet meewerkt, blijf je hier.’’ Cecilia kijkt zwijgend naar de tafel.

Alle beschuldigingen zijn ongegrond, zegt de cliënt. Hij is niet agressief. Hij is lang niet zo gevaarlijk als ze daar denken. Heidanus kijkt streng. ‘‘Nou, ik hoor anders wel dat je steeds in verzet gaat als je een maatregel krijgt. Dat je dan agressief wordt. En dan ga je wéér in de isoleercel. ‘Zie je wel’, zeggen ze dan, ‘hij gedraagt zich bedreigend.’ Ik vind dat je perspectief moet krijgen, maar dat kan alleen als je een behandelrelatie opbouwt. Zo niet, dan kom je nooit meer buiten.’’ Als hij zijn medicijnen niet neemt, springen ze op zijn nek, sputtert Cecilia tegen. ‘‘Alsof ik geen mens ben.’’

De raadsman: ‘‘Ik hoor jou steeds zeggen: ‘ja maar, ja maar’. Maar luister nou eens naar je advocaat! Gregory, ik kom op voor jouw belangen. Maar ik breek niet door de isoleer heen als jij je bedreigend blijft opstellen. Dan is het zinloos dat ik me beklaag. Want de kliniek zegt dat je gevaarlijk bent en je geeft ze steeds gelijk. Als je daarmee ophoudt, gaan we dit winnen. Ik weet het zeker. Maar als je niet meewerkt, lukt het zelfs mij niet. Dan denk ik ook: zoek het zelf maar uit.’ Meewerken druist tegen Cecilia’s gevoel van trots in. Meewerken is je overgeven aan de vijand. En dat nooit! ‘‘Het is alsof iemand je prikt, maar je mag geen ‘au’ zeggen.’’

De advocaat haalt nog eens diep adem. ‘‘Gregory, de afgelopen drie jaar zijn 35 cliënten van mij uit de tbs ontslagen. Vijfendertig. Dus ik weet waar ik het over heb. Luister je wel naar me?’’ De cliënt kijkt betrapt. ‘‘Ik luister.’’ ‘‘Weet je wat we afspreken? Als je weer eens boos wordt, bel mij dan. Je moet die negativiteit zien te doorbreken. Je moet bereiken dat ze zeggen: wat belachelijk dat die man al zo lang gesepareerd is. Je bent een trotse man en dat is prachtig, maar je moet ook een verstándige man zijn. Ik ben een doorzetter. Ik hoop dat jij dat ook bent. Gregory. Je gáát naar het PBC. En je gáát je best doen. Je komt hieruit. Doe het dan voor mij.’’ ‘‘Ik ben geen wonderdokter. Ik beloof niet dat je over een jaar hier naar buiten loopt. Je zit heel diep in de longstay. Maar als je je agressieve houding achterwege laat, dan is dat je eerste stap naar resocialisatie. Zo veel kansen krijg je niet meer. Maar één ding, Gregory: het zal niet gebeuren dat een kliniek jou nog zo lang gesepareerd houdt. Vroeg of laat kom je hieruit. We blijven vechten. We blijven klagen.’’

Hij zucht.

‘‘Goed, dan gaan we naar het PBC. En dan zien we wel.’’ We nemen afscheid, schudden handen, de beveiligers nemen Cecilia weer mee, mee naar zijn cel: vier muren, een bed, een wc en een wasbak.

We gaan de sluizen, de deuren en de poorten weer door, de vrijheid tegemoet. Wíj wel. De lucht is strakblauw. De raadsman slaakt een zucht. ‘‘Ik kom hier heel vaak, maar weet je? Elke keer als ik naar buiten stap, denk ik weer: hèhè. Vrijheid.’’

 

Komt het goed met Gregory Cecilia?

Stel: Cecilia zou vandaag 180 graden omdraaien en overal braaf aan meewerken. Wat zouden dan zijn vooruitzichten zijn? Heidanus: ‘‘Als hij zich openstelt, is het eerst zaak om hem uit de longstay te krijgen. De beslissing daarover valt binnen drie tot zes maanden. Vervolgens zou hij naar een behandelafdeling moeten. En daarna naar een gewone kliniek, waar hij misschien voorzichtig kan beginnen met verschillende fasen van verlof. Eerst gebeurt dat begeleid door beveiligers, daarna door sociotherapeuten. Zo wordt de resocialisatie steeds opgebouwd, en bij elke stap moet de situatie opnieuw worden getoetst. Later komt dan misschien semi-onbegeleid verlof, waarbij hij moet bellen als hij ergens aankomt of vertrekt, en dan een transmuraal verlof. Maar voordat deze man zo ver is, zijn we zeker twee jaar verder – en dat is in het allergunstigste geval.’’

 

 

‘Langdurige separatie moeten we helemaal niet wíllen’

Vier jaar in de separeer is heel erg zeldzaam, zegt klinisch psycholoog Bert van der Werf, gespecialiseerd in agressie in klinieken. Een jaar of vijftien geleden was dat wel anders. ‘‘In die tijd was de psychiatrie ervan overtuigd dat een ‘prikkelarme omgeving’ een heilzaam effect zou hebben. De laatste jaren is steeds meer doorgedrongen dat juist het tegendeel waar is. Iemand in een prikkelarme omgeving opsluiten helpt hem niet van zijn achterdocht af.’’ Vroeger zaten klinieken vast aan de regels van het bouwcollege, vertelt hij. ‘‘En die keek alleen of de separeer wel hufterproof was.’’ Maar met de nieuwe inzichten kwam er overheidssubsidie die instellingen stimuleerde alternatieven te bedenken. Nu is het aan de instellingen zelf hoe ze omgaan met ‘moeilijke’ mensen. Een goede verandering, zegt Van der Werf. Er kwamen alternatieven, zoals zogenoemde comfort rooms. ‘‘Dat klinkt vriendelijker – en is het ook.’’ In Noorwegen is een verblijf in de separeer een zeldzaamheid, weet hij. Hij bezocht daar een kliniek die een complete vleugel had ingericht als seclusion unit – compleet met spreekkamer, badkamer, alles erop en eraan. En één op één zorg. ‘‘Daar gaan ze ervan uit dat psychisch lijden net zo erg is als lichamelijk lijden, en dus wordt in beide evenveel geïnvesteerd. Daar wordt veel meer uitgegaan van de behoefte van de patiënt.’’ Van der Werf adviseert bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE), een orgaan dat in het leven werd geroepen na de affaire rondom Jolanda Venema. Deze verstandelijk beperkte vrouw zat naakt vastgeketend aan een muur en werd groot nieuws toen haar vader in 1988 een foto naar de krant stuurde. ‘‘Als ik als adviseur word ingeschakeld, ga ik eerst eens kijken of er manieren zijn om te zorgen dat iemand zich minder dreigend gaat gedragen. Vaak is dat een traject voor de teambegeleiders. En heel af en toe – en zo’n geval lijkt deze man me ook – zit er iemand bij van wie niemand weet wat ze ermee aan moeten. Zo iemand is dan feitelijk gewoon de klos.’’ Overplaatsing kan dan goed zijn – de frisse blik, de second opinion – maar dan moeten de instellingen wél nieuw onderzoek doen en niet elkaar napraten. ‘‘Toveren zit niet in het pakket. Maar we moeten wél zorgvuldigheid nastreven. Over langdurige separatie is iedereen het eens: dat moeten we helemaal niet wíllen.’’

De foto van Niek Heidanus is gemaakt door Ruben Eshuis.  

De naam Gregory Cecilia is gefingeerd.

Reacties zijn gesloten.