Vrij Nederland, 1 februari 2014
Rolf Venema (59) was dominee in de baptistenkerk. Maar hij stapte van zijn geloof – en jaren later werd hij zelfs voorzitter van het Atheïstisch Verbond.
‘Gelovigen zeggen: je moet geloven, geen vragen stellen. Maar ik stelde wél vragen. Ik wilde weten hoe het zat.
Mijn ouders waren baptist, we baden aan tafel en op zondag werd er uit de Bijbel gelezen, maar ze waren niet instructief, als ik meer wilde weten, moest ik het zelf oppikken.
Ik was nieuwsgierig, ging op mijn twaalfde meedraaien in de leiding van de zondagsschool, de kinderen waren maar een jaar of zes jonger. Ze waren enthousiast, ik bleek er aanleg voor te hebben. Ik vond het leuk om verhalen te vertellen, en dan ook nog verhalen die ertoe deden.
Ik ging op kamers wonen bij een gezin in de stad Groningen, waar ik werkte. Ik was zestien, net de leeftijd waarop je op zoek gaat naar je identiteit. Toen die mensen me op een dag meevroegen naar hun kerk, dacht ik: waarom niet?
Ze waren lid van de Pinkstergemeente. Ik voelde me aangetrokken tot de vrolijkheid, de muziek. De hartelijkheid. Ik vond het fijn om gedachten aangereikt te krijgen die me hielpen naar mijn leven te kijken, naar de wereld om me heen, naar de toekomst. Bij de Pinkstergemeente is dat vrij nauwkeurig uitgestippeld, hapklare brokken die heerlijk weghappen: we zijn allemaal zondig, maar voor wie heel christelijk leeft wacht aan het eind van de rit de beloning. Een duidelijk doel én je hoeft niet bang te zijn voor de dood. Dat voelt heel comfortabel. Ik voelde me er snel senang en wilde er meer over weten, meer leren.
Bij de Pinkstergemeente kun je niet echt studeren, dus stapte ik over naar de baptisten. Dat was geen probleem, de overeenkomsten zijn groot. Ook daar voelde ik me als een vis in het water bij de jeugdgroepen. Ik ging theologie studeren.
Bij mijn eindexamen veroorzaakte ik meteen mijn eerste rel. Mijn scriptie ging over de acceptatie van homoseksuelen in de kerk. Ik vond dat homo’s gewoon geaccepteerd moesten worden, en dat ze op zijn minst om een zegen moesten kunnen vragen als ze een verbintenis zouden willen aangaan. De scriptie droeg ik op aan een bevriend christelijk homostel. Dat was nogal wat in 1984, het kerkgenootschap belegde een landelijke vergadering om te bespreken wat ze met ‘die ketter’ aan moesten.
Het mooie is: bij baptisten is elke gemeente autonoom. En er is veel variatie, van heel fundamentalistisch tot heel vrijzinnig. Utrecht was een vrijzinnige gemeente, daar kon ik aan de bak.
Achteraf denk ik: die discussie over homo’s was mijn eerste stap weg van het geloof.
Het was geen moment in time. Dat ik me destijds had aangesloten bij de kerk en besloten had er mijn werk van te maken, was ook niet gekomen omdat ik door God was aangeraakt – het was een verstandelijke beslissing. En zo ging ook de ommekeer heel geleidelijk, dat was een proces van jaren.
Steeds vaker dacht ik, als ik de Bijbel doorbladerde op zoek naar teksten voor mijn preken: maar dit kán helemaal niet! Het hele Oude Testament is feitelijk een boek vol slachting en genocide. Complete volkeren werden uitgemoord, allemaal in opdracht van God. En toen dacht ik: ja ho eens even, zo’n figuur – daar wil ik helemaal niks mee te maken hebben.
Voortaan koos ik alleen die teksten waar ik wat mee kon, die voornamelijk op het ethische vlak lagen. Mensen zijn tenslotte ethische wezens, en daar kun je altijd iets mee, ongeacht wat de Bijbel zegt – dus ik ging gericht op zoek naar teksten die daarbij aansloten. Maar het was onbevredigend. Ik realiseerde me dat ik alles wat ik geleerd had bij theologie slechts gebruikte als illustratie bij wat ik zelf wilde vertellen.
Ik ging er meer en meer over nadenken, wilde mezelf serieus nemen. In de studiegroepen stelde ik vragen. Sommige mensen waren het niet met me eens, maar konden wel ruimte vrijmaken om erover na te denken. Anderen konden helemaal niets met mijn kritische houding.
Ik werkte inmiddels in een verpleegtehuis in Den Haag als pastor. Toen ik daar zes jaar werkte, kreeg ik last van depressies. Mijn twijfels hadden niets met die klachten te maken, in mijn geval had de depressie een genetische oorsprong. Ik werd helemaal afgekeurd en kwam thuis te zitten.
Toen had ik natuurlijk alle tijd om rustig na te denken: waar ben ik in verzeild geraakt, en hoor ik daar wel bij? Ik voelde dat het wel eens niet zo kon zijn.
Neem het verhaal van Genesis, dat ik ooit voor waarheid had aangenomen. Nu bekroop me de gedachte: het is niet logisch, hoe kan het dat er eerst licht en donker was, en dat God een paar dagen later pas de zon en de maan schiep? Dat is toch onmogelijk?
En wat is het voor idioterie om iemand in een tuin te zetten vol heerlijke vruchten, en dan te zeggen: van die ene boom mag je niet eten? Men maakt er dit van: God wil door mensen geëerd worden die een vrije wil hebben, die dus ook tégen hem kunnen kiezen. Dat klinkt prachtig, maar áls je dan tegen hem kiest, ga je voor de eeuwigheid de hel in. Feitelijk biedt God mensen iets aan – het eeuwige leven – met de bedoeling om er iets voor terug te krijgen, namelijk: verering. Nou, zo liefdevol vind ik dat helemaal niet.
De volgende vraag wierp zich op. De Bijbel, dat boek, okee, dat is tastbaar, maar hoe zit het dan met die God? Die kun je niet zien, niet beredeneren, je moet maar geloven dat hij bestaat en dan komt alles goed. Maar als je op geen enkele manier zijn bestaan kunt bewijzen, dan kun je toch net zo goed concluderen dat hij niet bestaat?
Toen ik me dit voor het eerst afvroeg, schrok ik. Het zette mijn hele geschiedenis op losse schroeven. Hoe moest ik nu omgaan met wat er in de wereld gebeurde, zonder geloof om me aan vast te houden?
Het eerste boek dat ik las van Richard Dawkins was God als Misvatting. Lang durfde ik het niet lezen, was bang om beschadigd te worden. Ik had ook heel veel móóie herinneringen, en ik wist dat deze man daar genadeloos overheen zou walsen. Maar ik kon niet meer terug, zoals je ook niet een beetje zwanger kunt zijn. Ik las het in één keer uit.
De ervaring was onthutsend. Hij beschreef precies, echt heel nauwkeurig, wat ik gevoelsmatig als problemen tegen de Bijbel en tegen het geloof had ervaren. Ik schrok ervan om het zo zwart op wit te zien staan. Maar ik moest wel concluderen dat hij gelijk had.
Ik voelde me schuldig. Heb ik het dan al die jaren helemaal verkeerd gedaan, vroeg ik me af, heb ik mensen onzin op de mouw gespeld? Je kunt niet eerst de mensen jarenlang links op praten, en later zeggen: jullie hadden toch rechtsom gemoeten, ik had het bij het verkeerde eind, sorry. Er klopt niks van, die God bestaat niet. Daar kon ik toch niet mee aankomen?
Ik dacht hier lang over na, en het lukte me uiteindelijk om onderscheid te maken tussen mijzelf tóen, en mijzelf nú. Ik realiseerde me dat ik gewetensvol had gehandeld vanuit mijn overtuiging – ik heb niemand bewust de verkeerde kant op gestuurd. Als ik het nu zou doen, zou ik de boel bedonderen.
Het heeft nog drie jaar geduurd voor ik in het openbaar durfde toe te geven dat ik niet meer in God geloofde.
Maar de aard van het beestje verloochent zich niet, de dominee in mij zat er nog, ik kreeg het idee dat de mensen dit moesten weten. Niet omdat ík het vond, maar omdat ik iets had ontdekt waarvan ik dacht: daar kan een ander zijn voordeel mee doen.
Ik bouwde een website waar ik stukken op schreef, opiniestukken over het atheïsme. Iemand vond me via die site, vertelde dat hij plannen had een atheïstisch verbond op te richten, om mensen de gelegenheid te geven zich aan te sluiten bij zielsverwanten. En hij wilde het gedachtegoed verspreiden. We zochten er nog iemand bij en ik werd voorzitter.
Er kwam een website, we gingen dingen organiseren. En we kijken of we in de maatschappij dingen kunnen bijstellen. We zijn niet tegen geloven – iedereen moet geloven wat hij wil. Waar we tegen zijn is dat het je wordt opgedrongen. De wet dierenwelzijn verbiedt slachten zonder verdoving – waarom een uitzondering voor gelovigen? En waarom moet de belastingbetaler meebetalen aan christelijke scholen, kun je christelijk lezen en rekenen dan? Als je je kind op dat gebied extra wil bijspijkeren, dat kun je dat toch buiten de gewone school om doen, en dat zelf betalen – voor je idealen heb je toch wat over?
Het voorzitterschap werd me na een tijdje geestelijk te zwaar, dus ik ben nu geen voorzitter meer. Maar het staat nu op de rails, en daar ging het om.
Met veel mensen die ik uit de kerk kende, heb ik geen contact meer. Dat vind ik verdrietig, maar ik begrijp het heel goed, ik heb de poten onder hun geloofsstoel weggezaagd. Ze hadden altijd tegen me opgezien: wat ik zei was belangrijk, zo is dat bij een dominee. En nu zei ik dingen die daar volledig tegenin druisten. Dat is bedreigend, want het kon wel eens hout snijden wat ik zei – en dat willen ze niet. Dan is het makkelijker om het gewoon uit de weg te gaan.
De vraag die me het meest wordt gesteld, door christenen, is: ‘straks ga je dood, en dán?’ Angst voor de dood is een belangrijk punt bij alle geloven.
Ja, zeg ik dan. Dan ga ik dood. Dan gaat de boel uit hierboven. Dood is dood.’
De foto bij dit artikel werd gemaakt door Adrie Mouthaan.