‘Geef me fokking levenslang!’

 

annet-z

Panorama, 2 december 2015

”Er ligt een beest onder het bed”, zegt Greet Veenendaal uit Exloo tegen haar man Jan. Het is 24 juli 2013, een mooie avond die volgt op een lome zomerdag. De 77-jarige Greet ziet de moddersporen die eindigen bij het bed en trekt de lakens opzij. Een paar uur later zijn zij en haar man allebei dood.

Admilson (29) en zijn 28-jarige broer Marcos R. houden de woning van de twee dan al een week in de gaten. In een overdekt kampement dat ze in het bos bouwden met takken en zeil hebben ze geslapen in legerslaapzakken, ze observeerden het huis, de bewoners, en zo weten ze hoe laat ze naar bed gaan, dat de buren niet thuis zijn, al hun rituelen. Ze hebben sokken om hun schoenen gedaan om geen geluid te maken. Door het slaapkamerraam zijn ze naar binnen geklommen. Al die voorbereidingen hebben ze uit een boekje, dat ze hun ‘bijbel’ noemen.

Jan en Greet zijn een perfecte prooi, want op leeftijd, niet zo weerbaar, ze hebben geen beveiliging, maar wel een mooi huis, dus zal er wel wat te halen zijn, redeneren de broers. En, zo zal Marcos later verklaren bij de politie, het is nummer 7, een geluksgetal.

Greet Veenendaal ziet de oudste van de broers op haar man af lopen. Het lijkt op een soort omhelzing. Admilson is voorbereid om klappen uit te delen maar het is niet nodig, de bejaarde man is rustig en vooral bezig zijn vrouw te kalmeren.

De broers doen alles volgens hun bijbel. Lichten uit. Gordijnen dicht. Ze spreken elkaar aan met nummers. Ze hebben het er nog over gehad om Marokkaanse schuilnamen te verzinnen, maar uiteindelijk werden het ‘7’ en ’12’, ”want dat is positief.”

Gillen en krabben

Ze ontfutselen de Veenendaals hun bankpasjes en pincodes en dwingen Jan de voicemail in te spreken: beste beller, wij zijn drieëneenhalve week naar de Achterhoek en dus niet bereikbaar, spreek iets in en we bellen terug. Piep. Pas de vijfde keer lukt het. Ze laten Greet een briefje voor de buren schrijven met dezelfde boodschap. Ze hebben uitgerekend hoe veel geld ze in die drieëneenhalve week kunnen pinnen.

Met tiewraps binden ze de Veenendaals op bed vast. Ze loggen in op de i-pad van het stel en maken 25.000 euro over van hun spaarrekening naar een lopende rekening.

Op de gang zegt Admilson tegen Marcos: ”We gaan ze kapotmaken.”

De broers lopen terug naar Jan en Greet.

Wie wil je, vraag hij, de man of de vrouw? Marcos is moe, hij wil weg, dus zegt hij: doe mij die vrouw maar, zij zal minder weerstand bieden.

Jan stribbelt niet tegen. Admilson hoort hem nog een paar keer slikken. Dan wordt het lichaam in zijn armen slap.

De broers kijken elkaar aan, kijken Greet aan, gebiologeerd, grote ogen. Even is het doodstil. Greet Veenendaal hangt nog steeds in een wurggreep in Marcos’ armen. Ze begint te gillen. Te krabben.

”Laat mij maar”, zegt Admilson. Hij laat Jan los en neemt Greet van zijn broer over. Hij drukt een kussen op haar gezicht, ziet haar hand nog bewegen, een straaltje bloed loopt uit haar oor. Als haar hoofd slap gaat hangen, voelt hij aan haar pols, aan haar hals. De enige hartslag die hij voelt, is zijn eigen.

Waarom wisselde u van rol, wil de rechter weten?

”Ik had die drang”, zegt Admilson. ”Ik zag haar vechten. Ik was bezig met voldoening. Innerlijke rust. Ik dacht totaal niet aan die 25.000 euro. Ik was er voor die tien minuten.”

Meerdere schoten

Als de dochter van de Veenendaals drie dagen later haar ouders niet te pakken krijgt, weet ze meteen: dit is niet goed. Nooit zouden ze op de voicemail inspreken dat ze weg zijn. Haar man gaat kijken, belt de politie, en samen vinden ze zijn schoonouders op het bed. Gekleed, onder het dekbed.

Op het eerste gezicht ziet de situatie er niet verdacht uit, er zijn geen braaksporen, de agenten concluderen in eerste instantie dat er sprake is van zelfdoding. Maar de dochter vertrouwt het niet: waar is de i-pad, de portemonnees, de laptop? Er blijken sleutels te missen. Sieraden. En er zijn bijzondere banktransacties gedaan. Zij en haar broer vragen om een sectie.

Het duurt tot december voor de kinderen gelijk krijgen. Jan en Greet hebben verwondingen die duiden op uitwendig mechanisch geweld.

Uit inloggegevens die bij Google in de Verenigde Staten worden opgevraagd,  blijkt dat de dag na de moord op de Veenendaals op hun bankaccount is ingelogd van een ánder IP-adres dan hun eigen. Dat IP-adres blijkt op naam te staan van de gebroeders Admilson en Marcos R., die als kleuters werden geadopteerd uit Brazilië en nu een woning delen in Hoogeveen. De politie ontdekt dat Admilson oud-militair is.

Op dat moment valt er een kwartje.

De zaak doet een rechercheur denken aan een andere onopgeloste zaak in Drenthe, de mysterieuze dood van Berend Smit. De 55-jarige Smit uit Dwingeloo was op 7 november 2012, driekwart jaar vóór de Veenendaals stierven, dood gevonden in natuurgebied het Dwingelderveld. Smit, die daar zijn hondjes uitliet, was met meerdere schoten omgebracht.

Want was Smit niet doodgeschoten met een militair vuurwapen, een Glock? En hadden meerdere getuigen niet verteld dat ze die bewuste middag in het Dwingelderveld twee lichtgetinte jongens hadden gezien van eind twintig?

Een nieuwe moordpartij

De politie houdt de broers in de gaten en hangt hun woning vol microfoons als ze niet thuis zijn. Vervolgens wijst ze honderden mensen in de omgeving per zogenoemde sms-bom op een aanstaande uitzending van Opsporing Verzocht. Daarin zal aandacht worden besteed aan de Drentse moorden. Ook de broers krijgen de sms-jes.

De recherche luistert mee naar hun gesprekken. ”We hebben hulzen laten liggen, misschien kunnen ze daar wat mee.” De broers bespreken wat ze zullen doen als ze worden aangehouden. En ze maken concrete plannen voor een nieuwe moordpartij, in het Brabantse Bergeijk. ”We hebben het best professioneel aangepakt in Exloo, maar het moet sneller.” En: ”De volgende keer verstoppen we de lijken. En we laten niets achter. Geen dna, niks.”

Op 3 maart 2014 stormt een arrestatieteam de woning binnen.

***

Vijf dagen trekt de rechtbank in Assen uit voor de inhoudelijke behandeling – oktober 2015. Marcos heeft kort zwart haar, draagt een beige broek en een rood/blauw geruit overhemd. Hij lijkt jonger dan hij is en kijkt  even de volgepakte zaal in – veel pers, nabestaanden, oude bekenden van slachtoffers en verdachten. Hij knikt naar iemand in de zaal en geeft zijn advocaat een hand.

Admilson heeft halflang haar en krullen. Hij draagt een spijkerbroek, een hoodie, witte gympies en handboeien. In de zaal zitten vijf politie-agenten, meer dan twee keer zo veel als gebruikelijk. Als de aanwezigen gaan staan voor de binnenkomende rechters, pakt een van de agenten Admilson stevig vast bij zijn bovenarm. Geen risico’s.

Admilson wil hier niet zijn. Maar de rechtbank gelastte medebrenging, zoals dat heet. Vanochtend had hij zich ingesmeerd met olie en verstopt tussen zijn bed en de lattenbodem, zodat ze hem niet konden pakken. Vanwege zijn verzet én wegens vluchtgevaar zit hij hier met handboeien om. ”Ik neem aan dat dat heel vervelend is”, verontschuldigt de rechtbankvoorzitter zich. ”Maar het werd dringend aangeraden.”

Marcos bevestigt de hem voorgehouden personalia, maar Admilson buigt zich voorover naar de microfoon en verzoekt de rechters zijn achternaam niet te noemen. ”Ik bén geen R. meer.”

Eerder nog had hij die naam in grote letters op zijn rug willen laten tatoeëren. Maar nu heeft hij drie mensen omgebracht. En verdient hij de naam niet meer, zegt hij.

Vanaf dat moment noemen de rechters hem ‘mijnheer Admilson’.

De broers luisteren aandachtig als de feiten hun worden voorgehouden.  Marcos antwoordt in volzinnen, zijn broer met duidelijke tegenzin, vol militair jargon: hij zegt geen ‘ja’ of ‘nee’, maar ‘positief’ en ‘negatief’. Een paar keer onderbreekt hij de rechters. De zaal kan zijn blik niet zien, maar die is te raden. Admilson R. zit er niet ontspannen.

Bankpasje afgegeven

De rechtbankvoorzitter begint met de zaak-Smit.

De broers hebben op die novemberwoensdag hardloopkleding aan om niet op te vallen in het drukbezochte Dwingelderveld . Op het parkeerterrein zoeken ze de mooiste auto uit – daar zit vast veel geld. Ze blijven net zo lang rondhangen tot de eigenaar terugkeert.

Berend Smit is voor het eerst sinds jaren weer eens de hort op. Hij heeft een heftige tijd achter de rug. Zijn vriendin Cisca heeft een hersenbloeding gehad, Berend deed lange tijd alles: werken, het huishouden, de boodschappen, de hondjes. Met liefde, want hij houdt van Cisca. Nooit, nooit zal hij haar in de steek laten.

Zelf heeft hij burnout-klachten, en na een val van de trap is hij ernstig geblesseerd geraakt aan zijn schouder, na acht maanden pijn gaat het eindelijk weer de goede kant op. Misschien is het uitje wat veel voor hem, maar de volgende dag zal hij wat rustiger aan doen.

”Hij komt eraan”, zegt Admilson tegen zijn broer. Marcos ziet Admilson het wapen pakken en richten. De Glock had hij ooit meegepikt uit het leger, met een slijptol had hij er 666 in geslepen. Marcos draait zich om en stopt zijn vingers in zijn oren.

Admilson zal later verklaren: ”Hij schreeuwde. Hij schreeuwde echt hard, zijn hondjes renden weg. Hij viel, we liepen op hem af. Ik weet niet wat me bezielde. Ik pakte mijn wapen. Pop-pop-pop.”

Terwijl hij in de greppel ligt, vraagt Smit nog: ”Jongens, waar zijn jullie mee bezig? Wat wíllen jullie?” Zonder een spoortje paniek geeft hij zijn bankpasje en pincode af. Dan volgen er meer schoten.

”Ik hoopte dat mijn broer niet zou schieten”, verklaart Marcos later bij de politie. ”Maar ik kon er geen peil op trekken. Ik schrok me de pleuris.”

***

De rechter citeert uit de politieverhoren, waarin beide mannen vertellen onder de indruk te zijn geweest van de kalmte waarmee de neergeschoten Smit zijn pincode afgaf.

In de zaal zit Cisca. Ze neemt een slok water en slikt.

***

Ze wilden snel rijk worden, zeggen de broers in eerste instantie na hun aanhouding. Ze leefden van een uitkering, blowden veel, schulden stapelden zich op, geregeld stonden er deurwaarders op de stoep.

Admilson had een plan, vertelt hij de politie. ”We wilden rijke criminelen kapotmaken. Die hebben geld én ze verdienen het om te sterven.” Maar al snel dient een praktisch probleem zich aan, want de broers kénnen geen criminelen, laat staan rijke. Ondertussen raakt het geld verder en verder op.

”Je kunt wel in het goede geloven”, zegt Admilson tijdens zijn verhoor, ”maar dat is onzin, joh. Het kwaad wint. Als ik ver genoeg in de shit zit, interesseert niets me meer.”

Zes weken na hun aanhouding begint Admilson ineens over stemmen. Over gezichten. Op missie in Afghanistan heeft hij verschrikkelijke dingen gezien, zegt hij, een afgerukt hoofd, een meisje dat ineens verdwenen was, het had hem niet losgelaten, en doden was de enige manier om de stemmen stil te krijgen.

Na die week in het bos, voorafgaand aan de moord op de Veenendaals, waren Marcos en hij in de war, zegt hij, ze dachten niet meer helder, hun eten was op, wat nu? Op het bankje waarop ze zaten stond DEVIL, ingebrand in grote kapitalen.

”Dat was een teken van boven”, zegt Admilson in de zittingszaal.

”Ik heb geprobeerd in de Heer te geloven, meerdere  jaren, maar het is me niet gelukt. Ik heb veel dood en verderf gezien. Ik ben de andere kant opgegaan en ik ben in de duivel gaan geloven.”

”Heeft het doden van Smit daar ook aan bijgedragen”, wil de rechter weten?

”Positief.”

”Op wat voor manier dan?”

”Ik kan het niet uitleggen. Het is het pure kwaad. Het kwade brengt je verder dan het goede.”

”Wij proberen te begrijpen wat er door u heen gaat.”

”Dat gaat niet lukken.”

Als kind mishandeld

De deskundigen geloven niets van stemmen. Zij denken dat Admilson doet alsof hij gek is, als verzachtende omstandigheid voor zijn daden, om zijn nietsontziendheid te verbloemen, misschien om in elk geval verminderd toerekeningsvatbaar te worden verklaard. Want waarom begon Admilson niet metéén al over de stemmen? En waarom lijkt zijn gedrag verder in niets op dat van een psychoot? Op de voor de hand liggende vraag of de nieuwe doden dan niet weer voor nieuwe gezichten in zijn hoofd zorgden, komt geen helder antwoord.

Nee, zeggen ze, hij maakt geenszins de indruk getraumatiseerd te zijn door zijn uitzendingen, wél kan zijn nare vroege jeugd van invloed zijn. Admilson voelde een steeds grotere drang om zijn macht te tonen, voelde zich onoverwinnelijk, wíst dat wat hij deed niet kon, maar in plaats van hulp te zoeken genoot hij van zijn rol als onkwetsbare, met zijn broer als noodzakelijke toeschouwer en bewonderaar. Bij beide delicten waren er momenten geweest om tot bezinning te komen. Maar Admilson was juist steeds meer vastberaden geworden.

Er is een bedachte, sociaal wenselijke Admilson, zeggen de experts, en een échte Admilson. En die echte ging het puur om het geld.

De broers hadden geen vrolijke start. Ze werden geboren in het Braziliaanse Campinas, in een gezin waarin zij en in elk geval nog twee broers werden mishandeld en verwaarloosd. Met zijn vieren zaten ze in het kindertehuis, waar een Drents echtpaar de jongens kwam halen toen ze vier en vijf waren.

In eerste instantie waren Admilson en Marcos blij geweest in Nederland, samen met hun nieuwe ouders gingen ze nog een keer naar hun geboorteland om hun achtergebleven broers op te zoeken, maar drie jaar na hun komst was de adoptiemoeder ernstig ziek geworden, en weer een paar jaar later overleden. Vanaf toen ging eigenlijk alles bergafwaarts.

Admilson bleek wat issues te hebben met agressie, ze hadden wel eens hulp gezocht, op zijn veertiende kreeg hij een werkstraf voor een inbraak, hij ging blowen en maakte veel ruzie met zijn vader, maar toch, hij volgde een monteursopleiding, kreeg relaties, functioneerde, kortom, normaal, en op zijn twintigste meldde hij zich aan bij het leger. Twee keer werd hij uitgezonden naar Afghanistan. De tweede keer, in 2010, gebeurde er iets bijzonders.

In een bushmaster, een gepantserd legervoertuig dat bestand is tegen bermbommen, ontplofte een granaat. Admilson en zijn maat konden op het nippertje ontsnappen. Admilson werd onzorgvuldigheid verweten, maar de zaak werd geseponeerd. R. voelde zich evengoed gekrenkt en beschuldigd en nam ontslag, zijn commandant probeerde hem nog om te praten, maar Admilsons besluit stond vast. Hij voelde zich niet meer welkom in het leger.

Een jaar later ging hij terug, maar het incident had hem veranderd. Hij was gejaagder geworden. Een korter lontje. Opnieuw verliet hij Defensie, dit keer voorgoed.

Met zijn baan verloor Admilson zijn structuur.

De deskundigen zeggen: Soms is er in de kern veel mis met iemand, maar komt dat pas op latere leeftijd naar voren. Dan kan hij zijn façade niet meer overeind houden en stort alles in.

Admilson laat in de rechtszaal geen gelegenheid voorbijgaan om zijn broer vrij te pleiten, Marcos, met wie hij door de sloppen zwierf, waar de wet ‘broertje volgt broer’ geldt. Hij maakte zijn broertje wijs dat het om geld ging, maar eigenlijk wilde hij doden, zegt hij. ”Ik ben het monster. Marcos is naïef, een meeloper. Ik heb hem erin geluisd. Mijn eigen broer.”

”Hoe kan het dat u hem, om wie u zo veel geeft, hierin heeft meegesleept?”, vraagt de rechter aan Admilson.

”Ik moest een 360 garanderen. Ogen in mijn achterhoofd.”

Op zijn beurt houdt Marcos Admilson de hand boven het hoofd. ”Mijn broer zegt dat hij een monster is. Dat is niet zo.”

Tijdens de slachtofferverklaringen, op de derde dag, horen Admilson en Marcos hoe de nabestaanden worstelen.

”Ik ben boos”, zegt de tweelingbroer van Berend Smit. ”Nee, ik ben woedend, nee, ik ben witheet van onmacht.”

Oorverdovende stilte.

”Jij gaat lijden, stuk vuil. Níemand komt aan mijn familie. En al helemáál niet aan mijn broer.”

Admilson en Marcos zijn elkaars enige familie, zoals Admilson zegt: ”mijn enige bloed.” De vraag die zich na de woorden van Smits broer opdringt is onvermijdelijk: wat zou er nu door Admilson en Marcos heen gaan?

Steeds weer kippenvel

De deskundigen vinden het lastig om hoogte te krijgen van Marcos. Zijn gewetensfunctie is beperkt, net als zijn broer heeft hij de hechtingsproblemen die je vaker ziet bij geadopteerde kinderen. Marcos toont wel spijt, zeggen ze, maar dat is meer omdat het zo hoort dan dat hij het echt voelt, doorlééft. Ze noemen hem somber, maar niet depressief. Wel vlak. Als Marcos hoort dat Admilson zijn polsen heeft doorgesneden, reageert hij lauw: ”Dat is jammer.”

Het lijkt wel alsof Marcos door het leven glijdt zonder sociale contacten, zeggen ze, zonder echt deel van dat leven uit te maken. En dat hij steeds verder wegglijdt.

”Dat klopt wel”, zegt Marcos zachtjes.

Na de laatste schorsing op de laatste dag is er even contact, het enige, al deze dagen. De broers glimlachen naar elkaar. Admilson tuit zijn lippen, alsof hij wil zeggen: ”Komt wel goed.”

De officier is onverbiddelijk.

Zij gelooft er niets van dat Marcos het sukkeltje is. Volgens haar heeft hij niets gedaan om zijn broer te stoppen. Ze legde de zaak aan collega’s voor – ook zíj schrokken van de professionaliteit en precisie waarmee de moorden werden voorbereid, dat zagen ze hooguit wel eens in het georganiseerde criminele milieu. Die doelmatigheid gaf de officier ”steeds weer kippenvel”.

De feiten noemt ze ”nietsontziend”: drie mensen moeten doodsangsten hebben uitgestaan, en daarbij zijn nog eens vele tientallen levens verwoest. De broers waren totaal niet van plan te stoppen, integendeel: nieuwe plannen waren in de maak. Ze is duidelijk: Admilson en Marcos moeten voor de rest van hun leven achter de tralies.

In zijn laatste woord doet Admilson een opmerkelijk verzoek. ”Geeft u alstublieft mijn broer een passende straf, lager dan de mijne. Dan beloof ik dat ik niet in hoger beroep ga, ook als ik levenslang krijg.”

Hij zwijgt even en zegt dan:

”Ik weet niet hoe ik het moet verwoorden. Maar ik wás ooit een goed mens.”

 

 

”Geef me fokking levenslang!”

Op 24 november veroordeelde de rechtbank de broers beiden tot dertig jaar cel; Admilson mét tbs met dwangverpleging, Marcos zonder.

In de zaak-Smit achtte de rechtbank moord niet bewezen. Voor Admilson bleef het daarom bij doodslag en beroving, voor Marcos bij diefstal met geweld, de dood tot gevolg hebbende. Dat de mannen bivakmutsen en een geladen vuurwapen bij zich hadden, is volgens de rechtbank nog geen bewijs dat ze van plan waren te doden – het kon ook zijn dat ze er alleen mee wilden dreigen.

In de zaak-Veenendaal maakten beide broers zich volgens de rechtbank schuldig aan moord in vereniging – er was tijd genoeg voor bezinning.

Volgens de rechtbank is Admilson volledig en Marcos enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.

De rechtbank kiest niet voor levenslang, omdat die straf geen perspectief biedt en daarmee volgens de rechters in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Na de uitspraak riep Admilson: ”Geef me fokking levenslang!”, waarna de aanwezige agenten hem afvoerden.

Het vonnis leidde tot verontwaardigde geluiden uit de zaal.

Advocaten Maartje Lut en Michael Ruperti van Admilson bekijken nog of ze in hoger beroep gaan. Wim Anker, die Marcos bijstaat, gaf aan dit niet van plan te zijn. Het Openbaar Ministerie beraadt zich nog op eventuele verdere stappen.

 

 

De illustratie bij dit artikel werd gemaakt door Annet Zuurveen. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Reacties zijn gesloten.