Sadisten zonder spijt

Bonnie en Clyde

Panorama, 8 april 2015

Als Margriet van den Brink op 11 februari 2014 niet op haar werk verschijnt, hebben haar collega’s geen idee dat de vrouw honderden kilometers verderop door de Oostvaardersplassen dwaalt, bebloed, uitgeput, snoeren om haar nek en polsen, rillend van de kou en onder de blauwe plekken. Zonder enig idee waar ze is – bang dat het stel dat haar daar dumpte, zal terugkomen om haar alsnog te doden.

De nachtmerrie begint de middag ervoor, als Van den Brink uit haar werk komt. Het is maandag, een uur of vier als ze de sleutel omdraait in het slot van haar woning in Meppel. Tot haar grote schrik ziet ze een vreemde man en vrouw in haar huis. In háár kleren. Ze wil maken dat ze wegkomt, maar de man pakt haar vast. Doe maar rustig aan, zegt hij, niets aan de hand, maar de 52-jarige vrouw is doodsbang, er ontstaat een worsteling, de man tapet haar vast, en ineens is daar de onbekende vrouw die een mes uit het messenblok pakt en ermee zwaait. Als ze niet luistert, volgen er maatregelen, dreigt ze. ‘‘Een prikkie van de dokter’’, smaalt de man.

Op dat moment zijn Antonio van der P. (25) en zijn negentienjarige vriendin Enise B. al uren in de woning. Een avond eerder hebben ze geprobeerd een man uit het nabijgelegen Echten te beroven van zijn auto. Om na die mislukte poging tot diefstal uit het zicht van de politie te blijven, hebben ze ingebroken in Van den Brinks woning. Ze hebben gedoucht, gegeten en gedronken, in de kasten gesnuffeld, schone kleren aangetrokken van hun onfortuinlijke gastvrouw. Cosmetica gebruikt. Parfum opgespoten.

De overvallers binden haar enkels en handen vast met tape en snoeren van een laptop, eisen de codes van de kluis, van haar bankpas. De vrouw weigert in eerste instantie en bekoopt dit met twee messteken in haar liesstreek. Van den Brink geeft uiteindelijk de codes, maar ze gilt, krijst, Antonio en Enise duwen een prop in haar mond. Enise pakt een aluminium koekenpan van het aanrecht en slaat haar op het hoofd. Ze sluiten de vrouw op in de kast bij het kookeiland.

De politie zal daar later een zeem vinden, doordrenkt met bloed.

Antonio en Enise vervolgen hun strooptocht door het huis. Ze trekken kasten open, eten tutti frutti, de pitten spugen ze uit op de grond. Een paar keer voelen ze aan de hals van hun slachtoffer. Van den Brink hoort ze praten. Ze zeggen dat ze wachten tot het donker wordt. Dat de vrouw het vast niet gaat redden.

Rond half acht leggen Antonio en Enise hun slachtoffer op een deken en slepen haar naar haar auto. Ze stoppen haar in de kofferbak van de Volkswagen Up en rijden weg. Van den Brink krijgt geen lucht, denkt dat ze alles laat lopen, ze vergaat van de dorst, het lukt haar een klein stukje tape los te peuteren en om iets te drinken te vragen, ze denkt nog: misschien hebben ze er wel wat in gedaan maar het maakt niets uit, ze móet drinken. Als ze moet plassen helpt Enise haar panty omlaag te doen. ‘‘Ik voelde me zo vernederd’’, zal ze later hierover zeggen in haar slachtofferverklaring.

In de uren die volgen stoppen ze een paar keer om te pinnen, om te tanken, een paar keer vraagt Van den Brink of ze los mag, ze huilt maar ze moet stil zijn zeggen ze, anders volgen andere maatregelen, ze heeft geen idee waar ze zijn maar is ervan overtuigd dat ze niet meer in Nederland zijn. Op een gegeven moment stopt de auto. Na een tijdje hoort ze haar belagers snurken.

Het drietal vervolgt zijn weg, tot de auto weer stopt en de kofferbak open gaat. Ze zijn in een bos, het is drassig, dit is het, denkt Van den Brink, nu is het gebeurd, nu gaan ze me verdrinken. Maar Antonio en Enise laten haar in het bos achter, leggen takken en een boomstam over haar heen en maken zich uit de voeten.

Een tijdje blijft ze liggen, roerloos, doodsbang dat haar ontvoerders zullen terugkomen. Dan gaat ze lopen, ze moet een vliegveld zien te vinden, een vliegveld om zo weer naar Nederland te komen. Ze gelooft haar ogen niet als ze een bord ziet met een Nederlandse tekst erop, de opluchting, ze is gewoon in eigen land, maar nu nog hulp zoeken, daar komt een fietser voorbij, ze klampt hem aan. Hij helpt haar. Eindelijk. Eindelijk vrij.

De vrouw weet dan nog niet dat ze het tweede en nog lang niet laatste slachtoffer is van Antonio en Enise, die in de media al snel de Nederlandse Bonnie en Clyde worden genoemd. Dat de twee op een rooftocht zijn die twee weken zal duren tot ze in Duitsland in de boeien worden geslagen.

De zitting

Het duurt een jaar voor hun zaak inhoudelijk wordt behandeld. De rechtbank in Assen heeft er vier dagen voor uitgetrokken. Antonio worden tien feiten ten laste gelegd, Enise acht. Op de lijst onder meer poging tot moord, mishandelingen, diefstal, wapenbezit en wederrechtelijke vrijheidsberoving.

Met opgeheven hoofd komen ze binnen, ieder apart, sinds het Pieter Baan Centrum hebben ze elkaar niet meer gezien, ze lachen verliefd naar elkaar en kijken de zaal in, Antonio knikt even als hij zijn vader ziet zitten op de publieke tribune. Hij lijkt een beetje op Badr Hari maar is kleiner van stuk: gespierd tiepje, sikje, op de eerste dag draagt hij een lichtgrijze trui met dunne, zwarte horizontale strepen. Zijn geliefde heeft hoge hakken aan en een strakke zwarte broek met een keurig wit bloesje. Rossige krullen golven over haar rug, ze zit strak in de make-up, grote zilveren ringen bungelen in haar oren. Ze gaan zitten, naast elkaar, dicht tegen elkaar aan. Hand in hand.

Wie niet beter weet, denkt bij een bruiloft te zitten. Een jong stel, mooie mensen die elkaar verliefde blikken toewerpen terwijl ze hand in hand aan een tafeltje zitten en luisteren naar de dame in het zwart voor een zaal vol toehoorders. Alleen zijn dit geen aanstaande bruid en bruidegom maar verdachten, is het tafeltje geen altaar maar een hekje. De dame in het zwart is geen ambtenaar maar de rechter, de toehoorders geen familie en vrienden, maar slachtoffers en andere belangstellenden.

Zo blijven ze zitten, al die vier dagen lang. Als de officier de feiten opsomt waarvoor ze hier terechtstaan. Als de rechters vragen stellen. Als de slachtoffers vertellen hoe de gebeurtenissen hun levens hebben beïnvloed. Eenmaal fluistert Antonio zijn vriendin iets in, de rechter waarschuwt subiet hen uit elkaar te halen.

In de zaal zit een grijze man alleen. De zestiger is de vader van Antonio, de voormalige slager uit het Friese Harkema die de jongen adopteerde uit Brazilië. Zijn vrouw kon het niet aan, maar híj is hier, alle dagen. ‘‘Het is niet goed te praten, nooit’’, zucht hij. ‘‘Het is moeilijk om aan te horen wat hij allemaal gedaan heeft. Maar het blijft je kind. En we zullen hem blijven steunen.’’

Opvallend welbespraakt zijn ze, Antonio, die al op jonge leeftijd een flink strafblad had, en zijn meisje, een plaatje om te zien, over wie we – op haar verzoek – niet meer te horen krijgen dan dat ze ‘iets traumatisch’ meemaakte en uit een omgeving komt met veel geweld, waar het niet bon ton was de vuile was buiten te hangen. Ze spreken helder, formuleren weloverwogen en meestal beheerst en geven antwoord op bijna alle vragen.

Een paar keer slaat de irritatie toe. De rechter gaat uitvoerig op alle feiten in en vraagt steeds weer of Antonio en Enise zich kunnen voorstellen hoe bang hun slachtoffers moeten zijn geweest. Op een gegeven moment is Enise het zat.

‘‘Ik neem mijn verantwoordelijkheid’’, zegt ze fel. ‘‘Ik zít hier toch? Maar ik ga niet hypocriet lopen doen door het tien keer te herhalen. Blijkbaar moet ik een toneelstuk gaan zitten spelen. Het gaat om de feiten, dus dan ben ik ook zakelijk. Misschien komt het dan op anderen over alsof we geen hart hebben. Maar als we alles steeds moeten herhalen, zitten we hier morgen nog.’’

‘‘We hebben deze dagen hiervoor uitgetrokken’’, riposteert de rechter. ‘‘Het kan slachtoffers soms helpen als er oprecht spijt wordt betuigd.’’

Antonio valt zijn lief bij. ‘‘Soms doe je iets en dan ben je daar niet trots op, snapt u? Ik denk dat iedereen dat wel eens heeft gehad, daar leer je van. Er is veel gebeurd, er is heel veel leed geweest.’’ Hij zwijgt even en zegt dan: ‘‘Dat gaat mij wel aan het hart.’’

”Het geweld was functioneel”

Ze hebben de feiten bekend, geven toe dat ze geweld gebruikten, maar, zeggen ze: daartoe voelden ze zich gedwongen. Als hun slachtoffers niet hadden tegengestribbeld, was het vastbinden niet nodig geweest; hadden ze niet zo’n keel opgezet, dan had de prop in de mond niet gehoeven.

Sterker, zeggen de twee: ze behandelden hun slachtoffers met respect. Ook toen er kinderen bij waren- Enise heeft zelfs nog liedjes gezongen toen de kleindochter van twee begon te huilen en oma vastgebonden zat op een stoel met het babyzusje op de arm. En ze checkten of hun slachtoffers okee waren. Anders hadden ze Margriet van den Brink toch niet gevraagd of ze honger had, of een jasje over haar heen gelegd toen ze het koud had?

We waren zeker niet onmenselijk, vervolgt ze, heus niet die beesten waar het journaille likkebaardend over schreef. Het raakte Antonio, zegt hij, hoe de man die hij vastbond en onder schot in een badkuip dwong trilde als een riet. Dat was ‘meelijwekkend’, zegt hij. We zijn geen sadisten die kicken op geweld, zegt Enise tegen de rechter. En trouwens: die slachtoffers beten ook flink van zich af. Neem die man die het stel overliep op de camping. Hij duwde Enise op bed en ging bovenop haar zitten om haar te slaan. ‘‘Laf, zo’n grote man tegen een kwetsbaar meisje’’, zegt Enise tegen de vrouwelijke rechtbankvoorzitter. ‘‘Dat is vernederend. Dat moet u toch begrijpen als vrouw.’’

Op de publieke tribune klinkt afkeurend gemor.

De messteken waren prikjes, nuanceren de twee, de tape zat heus niet zo strak, de koekenpan was van aluminium, dus een licht materiaal.

‘‘U kunt het wel erger maken dan het is, zodat de pers ervan smult’’, zegt Enise tegen de rechters. ‘‘Maar dat boeit me geen moer.’’

In eerste instantie ging het hen om de auto van het eerste slachtoffer, verklaren ze. Ze wilden de auto om die te kunnen verkopen. Maar de diefstal mislukte, en toen konden ze niet meer terug. Het was zaak uit handen van de politie te blijven, zegt Antonio. ‘‘Het zou mijn hart breken als we meteen uit elkaar gehaald zouden worden.’’

De rechtbankvoorzitter wijst hen erop dat ze op elk moment kunnen besluiten dat het genoeg was. Zichzelf kunnen aangeven. Had u nou toekomstplannen, wil ze weten, hoe zag u de toekomst voor zich?

Antonio zwijgt en kijkt naar de tafel.

‘‘Ik ga daar geen antwoord op geven.’’

‘‘Had u wel een idee?’’

‘‘Ik ben niet achterlijk, mevrouw. De situatie was gewoon uit de hand gelopen. Dan denk je niet: ik ga morgen naar mijn werk. Begrijpt u dat?’’

Ook Enise wil geen antwoord geven.

‘‘Of kunt u het niet?’’

‘‘Ik kan het wel, maar vind het eerlijk gezegd gewoon zinloos.’’

Waarom deden ze het, wil de rechter weten. Waarom eigenlijk?

Vrijheid, zegt Antonio.

Dat was het doel. Geld was een middel om dat doel te bereiken. En geweld was weer nodig om aan dat geld te komen. ‘‘Het ging om vrijheid. We moesten gewoon wegkomen, we hadden geen plan.’’ ‘‘Voor mij precies hetzelfde’’, vult Enise aan. ‘‘We hebben niets specifiek overlegd. Het was een uit de hand gelopen situatie.’’

‘‘Vrijheid is voor u heel belangrijk’’, zegt de rechter. ‘‘Maar nu zit u hier en is vrijheid verder weg dan ooit.’’

Een sterke persoonlijkheid

Volgens de gedragsdeskundigen is Enise in de kern zachtaardig, maar heeft ze in haar moeilijke jeugd in een onveilige en gewelddadige omgeving geleerd om hard te zijn. Ze tolereert geen zwakte, noch bij zichzelf, noch bij anderen. Ze heeft trekken van borderline, is dan weer adorerend en dan weer snauwerig, maar niet genoeg om de stoornis echt te hebben. Ze is intelligent, was weliswaar een opstandige puber die veel blowde, maar ze leest ook boeken over filosofie. Een sterke persoonlijkheid, zeggen de deskundigen, bepaald geen volgzaam schaapje dat onder invloed stond van haar gewelddadige vriendje. Dat komt ook overeen met wat de slachtoffers verklaarden: Enise deed dingen zonder dat Antonio daarom vroeg.

Haar geliefde weigerde aan de onderzoeken mee te werken. Wel weten we dat hij al op jonge leeftijd een reeks veroordelingen aan zijn broek had hangen, onder meer voor wapenbezit en bedreiging van zijn ouders. Hij kreeg een PIJ-maatregel, jeugd-tbs. Op zijn 22ste zei Antonio de hoop te hebben opgegeven ooit als normale burger te kunnen functioneren.

Tijdens een schorsing zitten de toehoorders in de hal te wachten. De slachtoffers worden zorgvuldig afgeschermd van de rest, maar pers en ‘gewone’ belangstellenden zitten hier door elkaar. Een man zegt tegen de vrouw naast hem: ‘‘Die moeten ze twintig jaar opsluiten.’’

Antonio’s vader zit een eindje verderop. Hij hoort het en kijkt naar de grond. Zwijgt.

Glimlachend

Als op de derde dag de slachtoffers hun verklaringen afleggen, horen de geliefden ze glimlachend aan. Ze luisteren aandachtig en kijken schuin achterom naar de sprekers. De verhalen gaan over angst, slecht slapen, korte lontjes. Huwelijken van veertig jaar die op springen staan omdat partners elkaar niet kunnen troosten. Kinderen die ineens weer in bed plassen.

De overloper op de camping, die de kogel nog in zijn lijf heeft, zegt zich nog eens extra gestraft te voelen door de beschuldigingen van Enise. Ja, zegt hij, ik heb haar geslagen, maar dat was de enige manier om haar onschadelijk te maken.

Enise kijkt achterom met vuurspuwende ogen.

Ook Margriet van den Brink zit in de zaal, ze draagt een witte trui en een sjaaltje. Een medewerker van Slachtofferhulp leest haar verklaring voor, zelf is ze te aangedaan. De vrouw naast haar wrijft over haar rug terwijl de tranen over haar wangen rollen.

De zaal hoort hoe de vrouw niet naar huis durfde toen de twee nog voortvluchtig waren, zouden ze terugkomen? De eerste weken had ze vreselijke hoofdpijn, keer op keer beleefde ze wéér al die angstige momenten.

Vrienden hielpen haar de bossen bij haar woning te kappen, zorgden voor beveiliging. Alles voelde vies, overal hadden ze aan gezeten, ze kon niet meer in haar bed liggen, maanden sliep ze bij haar ouders, daarna probeerde ze het heel voorzichtig weer thuis, met iemand erbij, alleen zijn kon niet meer.

Acute PTSS, concludeerde de psycholoog. Als Antonio iets dieper had gestoken was het ‘prikkie van de dokter’ levensbedreigend geweest.

Haar leven wordt nooit meer hetzelfde, zegt ze, haar onbevangenheid is weg, onbezorgd boodschappen doen, de trein naar Amsterdam die langs de Oostvaardersplassen rijdt – het kan niet meer. ’s Avonds doet ze de deur niet meer open, en als ze boven is, gaan beneden alle ramen dicht.

De houding van Antonio en Enise maakt het nog erger, zegt ze, zo respectloos, dat ze zeggen dat het wel meeviel, dat ze hun slachtoffers als gelijkwaardigen behandelden, dat het geweld functioneel was, hoe dúrven jullie?

Met de eerdere verklaring van de verdachten – wees niet bang, we komen heus niet terug voor wraak – kan ze niets, zegt ze. ‘‘Ik wil weer mezelf zijn, zoals ik vóór die tijd was. Dat is een lange, moeilijke weg, maar ik vecht ervoor.’’

Antonio en Enise luisteren ogenschijnlijk onaangedaan, zoals steeds eigenlijk, die vier dagen lang. Het lijkt wel alsof al het gezegde totaal langs ze heengaat. Als bij de behandeling van de schadevergoedingen een kleed ter sprake komt waar vlekken op zijn gekomen, kijken ze elkaar heel even glimlachend aan. Als de eisen worden geformuleerd – zestien jaar voor Antonio, veertien voor zijn lief, geven ze geen krimp.

Hoe het gaat? ‘‘Niet goed’’, zegt Antonio’s vader zachtjes tijdens de schorsing die op de eis volgt. Als even later de zaak wordt hervat is de man verdwenen.

 

De naam Margriet van den Brink is om privacyredenen gefingeerd.

…………………………

De plundertocht

De rooftocht van Antonio en Enise begint in de nacht van 9 op 10 februari als ze een 33-jarige man uit Echten onder bedreiging van een vuurwapen in zijn kofferbak stoppen. Hij weet te ontsnappen. Antonio en Enise willen zijn auto stelen, maar dat mislukt.

De daaropvolgende ochtend breken ze in bij Margriet van den Brink. Ze nemen haar mee op sleeptouw en laten haar op 11 februari vrij bij de Oostvaardersplassen.

Een kleine week blijft het stil, tot de twee op 17 februari toeslaan in een vakantiewoning in het Brabantse Lage Mierde. Vier mensen worden gekneveld en onder schot gedwongen spullen af te staan.

Een week later, op 24 februari, houden Antonio en Enise huis op een camping in Enschede. Ze worden overlopen als ze inbreken in caravans. Een man wordt beschoten, de kogel zit nu nog in zijn lijf. Zijn vrouw wordt mishandeld.

Die avond gijzelen ze een moeder en dochter in bijzijn van de kinderen. Als de man van de dochter thuiskomt, nemen ze hem mee om geld te gaan pinnen. Net over de grens bij Duitsland laten ze hem vrij.

De politie zet een grootscheepse zoekactie op touw in Nederland en Duitsland.

Op 26 februari eten Antonio en Enise een pizzaatje in het Duitse Schwerte. De eigenares van de pizzeria herkent de twee van de opsporingsberichten. Ze twijfelt nog – het zijn zulke jonge mensen, maar realiseert zich dan dat er doden kunnen vallen als ze doorgaan. Ze belt de politie en de twee worden in de boeien geslagen.

…………………………..

Zestien en twaalf jaar

Antonio en Enise moeten respectievelijk zestien en twaalf jaar de cel in, besluit de rechtbank. De rechtbank acht het tweetal schuldig aan onder meer poging tot doodslag op Margriet van den Brink.

Het Openbaar Ministerie (OM) had zestien jaar geëist tegen Antonio en veertien tegen zijn geliefde. Volgens het OM gingen de twee koelbloedig te werk, zonder enige rem. Of er nu kinderen bij waren, ouderen ze deinsden nergens voor terug. ”Het lijkt op een boze droom, of een film waarin je niemand een rol gunt, zelfs geen bijrol” , zei de officier in haar requisitoir. ‘ ”Maar het was geen boze droom. Het was echt.”

 

 

 

 

Reacties zijn gesloten.