Panorama, 30 januari 2013
Verkeersagent Dick Haveman trekt op 13 april 2011 voor het laatst zijn motorpak aan. Zijn burgerkloffie hangt hij op zijn vaste plek, over de stang. Die avond maakt zijn eigen dienstwapen een einde aan Dicks leven bij een schermutseling in Baflo. Na zijn overlijden kan niemand het over zijn hart verkrijgen de kleren op te ruimen. Twee weken blijven ze daar hangen, onaangeroerd.
Guus Oost (49), Dicks beste vriend en naaste collega, weet nog precies wanneer hij de foto maakte. De foto van Dick die tijdens de rouwdienst op zijn kist stond, die in alle media verscheen en als het ware zijn staatsieportret werd. Het was april 2007, hij en Dick moesten van Groningen naar Rotterdam voor een opleiding. Ze vertrokken te laat, want dat was Dick: nooit eens een keer op tijd.
‘Daar begon het al mee’, vertelt Guus, breed grijnzend onder zijn snor, twinkelende ogen. ‘Bij Almere zegt Dick via de mobilofoon: shit Guus, ik ben m’n pistool vergeten. Dus ik zeg: ‘lul!’, we zetten de motoren op de vluchtstrook en gaan bellen. Uiteindelijk spreken we af dat collega Peter uit Groningen naar het circuit van Lelystad rijdt met Dicks dienstwapen.’
Daar overhandigt Peter Dick even later zijn pistool. ‘Hij poseerde er echt mee: kijk, ik ben weer compleet! Toen maakte ik die foto. De foto die iedereen nu van hem kent is daar een uitsnede van. Peter en ik hebben het na Dicks dood nog vaak over die ochtend gehad. En elke keer zeiden we weer tegen elkaar: was hij op die dertiende april maar zijn dienstwapen vergeten.’
Hij loopt even weg, zoals wel vaker tijdens het gesprek. Een gesprek van vier uur, op bureau Schweitzerlaan in Groningen, waar de vitrine staat die na zijn dood helemaal is gewijd aan Dick Haveman. Foto’s, kaarten, een doosje sigaren – Dick-relikwieën. Het lichtje in de vitrine brandt altijd, ook in de avonduren, als het verder donker is. Dick Haveman, het lichtend baken.
Ook na bijna twee jaar gaat het hier nog geregeld over hem, de gouden collega, die zich nooit ergens druk om maakte. Die tijdens verkeerscontroles gezellig met omstanders stond te kletsen en zijn partner het werk liet doen – en altijd overal mee wegkwam, met die grote grijns van hem, en dat nog grotere hart. ‘De volwassen kwajongen’, zoals de kantinejuffrouw hem noemt in het herinneringsboekje dat zijn broers samenstelden na zijn overlijden. Dick belde haar wel eens als hij op pad was en te laat terug dreigde te zijn voor de lunch. Kon ze even een uitsmijter achteroverdrukken?
Guus wijst naar een van de bankjes buiten op het plaatsje en laat een foto zien. Hij en Dick, samen op hetzelfde bankje. Guus met een pijp, Dick met een sigaar. ‘Zo zaten we daar vaak. We konden heel goed samen ouwehoeren. Over de kinderen, en later, toen ik opa werd, over mijn kleinkinderen. Of over mijn auto. Ik heb een Volvo Amazone. Vond Dick prachtig.’
Guus worstelt er nog steeds mee, vertelt hij. Guus is een grote, stoere motoragent, lang, hij praat met sonore stem. Hij heeft die uitstraling die sommige mensen hebben, dat alles goed komt. Onverstoorbaar, niet van zijn stuk te krijgen. Maar af en toe wordt zijn stem minder vast en zijn ogen nat. Zoals zo vaak is hij weer even terug op die dag. Woensdagavond, 13 april 2011.
Hij en Dick hebben samen avonddienst. Dick vertrekt op de burgermotor. Er moet iets worden opgehaald in Baflo. Kan Dick dat even doen? Geen probleem, zegt hij, hij rijdt er wel even langs. Guus gaat naar huis, naar Oost-Groningen, op de dienstmotor.
Ter hoogte van Zuidlaren hoort hij de melding over de portofoon: ‘Vrouw neergeslagen in woning in Baflo.’ Even later blijkt ze te zijn overleden. De mobilofoon meldt het signalement van de verdachte. En meteen daarna de stem van Dick. ‘Onopvallende surveillancemotor hier, rijdt in Baflo, kijkt mee uit.’
‘Ja hoor, hij weer’, denkt Guus. ‘Mazzelpik.’ Dick is een AE’er in hart en nieren, weet Guus, een gepassioneerd lid van de aanhoudingseenheid. ‘Zul je zien dat hij die kerel nog aanhoudt ook.’
Dan gaat alles mis.
Guus rijdt zijn oprit op als hij hoort dat er geschoten wordt in het centrum van Baflo. Dat er een motoragent geraakt is. Hij hoort de schotenwisseling via de portofoon. Een motoragent in Baflo – dat kan maar één iemand zijn. Dit is niet goed, weet Guus. Dit is helemaal niet goed.
Hij belt Gejo, de baas, met de afschuwelijke mededeling, Dick is neergeschoten, het kán niet anders, ik heb de schoten gehoord. Hij rijdt terug naar Groningen, naar het bureau, en denkt alleen maar aan Gradeke, Dicks vrouw. Gradeke moet dit weten; en de kinderen zitten op twitter, de tamtam zal snel op gang komen, stel dat ze het daar lezen?
Twee collega’s gaan naar Gradeke, hij en Gejo gaan naar het bureau, collega’s bellen. Het gaat op de automatische piloot, alsof ze een plaat afdraaien. ‘Ik weet nog precies wie ik allemaal heb gesproken. Om drie uur was ik thuis.’
De dagen die volgen zijn totaal bizar. Het team praat veel, huilt, haalt herinneringen op, bloemstukken stromen binnen, kaarten, mails, steunbetuigingen uit binnen- en buitenland. Er wordt een stiltekamer ingericht, er komt bedrijfsmaatschappelijk werk, een geestelijk verzorger. Bij velen overheerst woede. Bij Guus verdriet, onmacht en het trauma: als ik hem nou niet gevraagd had…?
De eerste anekdotes komen op vrijdag. Weet je nog, in Delfzijl, toen Ivo Opstelten daar burgemeester was en Dick jeugdagent? Dick rookte sigaren, net als Opstelten, en steeds als hij op diens kamer moest zijn, snaaide hij er eentje mee. Op een dag lag er een briefje in het doosje: Dick, laat je er ook nog eentje voor mij over? En al die keren dat hij tegen de regels in in zijn burgerkloffie bij de briefing zat? Was hij weer te laat, natuurlijk, geen tijd meer om zich om te kleden. Hij was er vaak op aangesproken, maar zo was Dick: die werd nergens warm of koud van.
Ergens in die eerste dagen van rauw verdriet is er ook die brief in de postkast, geadresseerd aan Dick Haveman. Dick blijkt uiteindelijk toch nog te zijn geslaagd voor een rij-opleiding. Guus: ‘Hij had al drie keer herexamen gedaan. Hij baalde, zat er enorm vol van. En ja hoor, hij was toch nog toegelaten. Ik heb zitten janken als een klein kind. Nog altijd heb ik spijt dat ik die brief heb opengetrokken.’
De herdenking is groots, Dick Haveman wordt begraven met korpseer. De zon schijnt, het is een van de eerste mooie dagen van het jaar. De hele binnenstad van Groningen is afgezet, achttienhonderd man in touw. Winkelend publiek houdt stil om het indrukwekkende schouwspel te zien. Zo’n afscheid krijgt zelfs een koning niet, zegt Guus.
In de Martinikerk is Guus een van de sprekers, hij heeft zijn speech geoefend in de stiltekamer op het bureau, met Dick die hem toegrijnsde vanuit een lijstje als enige toehoorder. De foto die Guus zelf maakte op die ochtend in 2007 op het circuit van Lelystad. Ook het vouwen van de vlag is gerepeteerd, op de dag zelf verloopt alles vlekkeloos. Guus heeft er heel bewust voor gekozen om mee te rijden in de ere-escorte, om maar iets te doen te hebben. ‘Anders zou ik me alleen maar gaan lopen opfokken. Nu kon ik me focussen op het rijden. Dat was belangrijk. En geen oogcontact maken. Als je oogcontact maakt, dan breek je.’
Na de dienst rijdt de formatie naar Godlinze, waar het gezin Haveman woont, en waar Dick begraven zal worden. Onderweg rijdt de hele stoet een extra rondje over een paar rotondes – een eerbetoon aan Dick, een van zijn vele vaste grapjes. Een ode.
Guus laat de foto’s zien. Van de stiltekamer. Van de herdenkingsdienst. Van de lege plek op de plank waar de helmen van het team staan. Van Dicks burgerkloffie over de stang, precies zoals hij het daar had opgehangen na zijn laatste verkleedpartij.
Met Pasen is Guus een paar dagen weg, rond half mei pikt hij de draad weer zo’n beetje op. Met hulp van het bedrijfsmaatschappelijk werk lukt het hem langzaam op te krabbelen, zich stukje bij beetje weer te concentreren, een paar uur te slapen, eerder deed hij geen oog dicht. Goed, in elke droom komen Gradeke en de kinderen voorbij – maar hij sláápt weer.
Bijna elke avond trekt hij zich terug in de stiltekamer, waar een kaarsje brandt voor zijn zo gemiste collega en vriend. ‘Steeds weer stond ik die reacties te lezen in het gedenkboek. Ik weet nog precies hoe lang de rij was bij het condoleren. Hoe warm het was. Maar elke seconde was het waard.’
Soms, als hij daar zo staat, schrikken geluiden hem ineens op. Het duurt een tijd voor hij zich realiseert dat het Dick niet kan zijn. Lang nog ziet hij hem binnenkomen, die lange, rossige gestalte die met schwung zijn AE-tas op tafel slingerde. Altijd met die grijns, en altijd hetzelfde ritueel met die vaste tekst. ‘Dick hierrrr!’ En het antwoord: ‘Guus daarrrrr!’ ‘Cappuccinootje, Guus?’ ‘Lijkt me lekker, Dick.’
Langzaam breekt een nieuwe fase aan voor Guus en zijn 29 collega’s van het Verkeershandhavingsteam. Want hoe pijnlijk ook, ze moeten verder. Er moeten diensten worden ingevuld waarvoor Dick stond ingetekend. En er is een heel wrange vacature.
Er was best wat verdeeldheid, vertelt Guus. ‘We hebben alles bespreekbaar gemaakt, de vacature, wat er met Dicks motor moest gebeuren, alles. Op een whiteboard hebben we alle kwesties ingetekend en besproken met het hele team.’
Zo stond de stiltekamer op een gegeven moment vol met foto’s van de bloemenzee. Sommige collega’s hadden daar grote moeite mee. ‘Zij wilden liever aan Dick blijven denken hoe hij was bij leven, en niet steeds geconfronteerd worden met zijn sterven. Door die foto’s was de stiltekamer net een soort grafkamer geworden. We hebben de bloemenfoto’s weggehaald. Na vier weken is de stiltekamer ontmanteld. De vitrine is gebleven.’
En de motor, de burgermotor waarop Dick reed tijdens zijn laatste rit. Guus reed er voor het eerst weer op tijdens de TT in 2011, twee maanden na Dicks overlijden. Het voelde niet goed, zegt hij. ‘We konden de motor ruilen, maar dat was ook geen optie. Nu staat hij hier, hij doet nog steeds trouwe dienst.’
Boeien, het magazine van het korps Groningen, wijdt een heel nummer aan Dick, in juli, drie maanden na zijn dood. Zijn broers roepen daarin collega’s op anekdotes in te sturen voor een herinneringenboekje. Van de naaste collega’s leveren slechts twee iets in. ‘Veel hadden daar achteraf wel spijt van’, weet Guus. ‘Maar op dat moment konden ze het gewoon niet opbrengen.’
Ook zelf schuift hij het tijden voor zich uit. ‘Eind augustus ben ik achter de computer gekropen. Toen ik eenmaal op gang was, heb ik enorm zitten janken. Vooral van verdriet, maar ook van geluk – de mooie herinneringen, het zijn er zo veel, ze kwamen allemaal boven. Ik heb het stukje getikt en ben buiten gaan zitten, in de zon.’
De vacature blijft liggen tot na de zomervakantie. Bewust, zegt Guus. ‘Het leek ons goed om eerst het gemis van Dick te ervaren. De sollicitatie was een moeilijk punt, want iedereen wist natuurlijk waarom deze functie was vrijgekomen.’ Slechts één kandidaat meldt zich, met lood in de schoenen en na lang twijfelen. Hij had lang last van het gevoel dat hij Dick moest vervangen, zegt Guus. ‘Maar nu niet meer, hij is een gouden collega. Ik heb niet het idee dat iemand hem iets kwalijk neemt.’
De herinneringen blijven komen, in alle krochten zitten ze verstopt. Alles op bureau Schweitzerlaan lijkt Dicks naam te schreeuwen. Zijn ladenblok, vol papieren – pas in december lukt het Guus door de spullen heen te gaan. De mailboxen, vol mails van Dick, vol met al die grapjes die hij altijd maakte. Toen alle drie de vakspecialisten verhinderd waren en Dick een klus moest overnemen, bijvoorbeeld. Stonden ineens achter hun drie namen de aantekeningen ‘zwak’, ‘ziek’ en ‘misselijk’. Op een goede dag kwam Guus de mail ineens weer tegen. ‘Weer tranen natuurlijk.’
Zo veel is duidelijk: er is niet één manier van rouwen, elke collega gaat anders om met de dood van Dick. Zelf komt Guus geregeld bij het graf in Godlinze, waar Dick een prachtig plekje heeft, zegt hij, een mooie begraafplaats, vlakbij de woning, bij Gradeke en de kinderen. Sommige collega’s gaan heel vaak naar het graf, anderen hebben er minder mee. En als de familie Haveman in februari vorig jaar de vitrine komt bekijken – het Dick-altaartje, zegt Guus – zijn er maar drie collega’s bij. Veel van hen hebben nog altijd moeite met hun emoties en vinden het moeilijk de familie te ontmoeten. Baas Gejo merkt dit ook nog altijd in de functioneringsgesprekken. Guus: ‘Iedereen gaat er op zijn eigen manier mee om. Ook al hadden velen achteraf wel spijt dat ze niet waren geweest.’
Het was een bijzondere avond, zegt hij, de familie hier op het bureau. Samen met Dicks zoons was hij nog even gaan kijken in het motorhok. ‘Ze waren verbaasd dat Dicks motor hier nog steeds stond.’
Het was Gradeke die een groot deel van Guus’ knagende schuldgevoel wegnam. Met lood in de schoenen had Guus haar verteld wat haar Dick in Baflo deed en waarom. Wat was je eerste reactie toen je hoorde dat Dick op die melding afging, had Gradeke hem gevraagd. ‘Mazzelpik’, had Guus in alle eerlijkheid geantwoord. Gradeke had hem vastgepakt en gezegd: ‘Heel goed. Houd dat vast. Wat er daarna gebeurde, was domme pech. Onthoud dat goed.’
Alasam S.
De 28-jarige Alasam S. moet op 7, 8 en 11 februari voorkomen voor de rechtbank in Groningen. Hij wordt ervan verdacht dat hij op 13 april 2011 eerst zijn vriendin, de 29-jarige Renske Hekman, doodsloeg met een brandblusser. Daarna is hij op de vlucht geslagen, waarna hij in een worsteling de 48-jarige motoragent Dick Haveman zijn dienstwapen afhandig maakte en hem dodelijk raakte.
De ruimte in de zittingszaal is beperkt; voor collega’s die de zaak willen volgen, wordt waarschijnlijk een extra ruimte ingericht. Guus zelf zit in de zaal, alle drie dagen. Gradeke en de kinderen zullen gebruik maken van het spreekrecht. Het troost Guus en de andere collega’s dat zij er zo flink mee omgaan. ‘Echt, die familie is zó sterk.’
Guus ziet niet op tegen de zaak, zegt hij, hij ziet het wel. ‘Wat voor straf hij ook krijgt: Dick krijgen we er niet mee terug.’
De foto’s bij dit artikel zijn gemaakt door Paul Tolenaar.