Psychologie Magazine, 10 november 2022
Oude geheimen, beladen verhalen: graven in je familiegeschiedenis maakt veel los. Het geeft je meer begrip voor je voorouders en beter inzicht in jezelf. Journalist Karin Sitalsing ging op zoek naar haar oorsprong en werd zo een completer mens.
Op de dag dat ik ontdekte dat ik er wortels had, ging ik meer houden van de stad waarin ik woon.
Mijn ouders werden geboren in Suriname, ikzelf in Nederland, na hun oversteek. Dat maakt mij een migrantenkind, en migrantenkinderen wonen nooit vlakbij het plein waar opa en oma elkaar ontmoetten, of bij de kerk waar hun moeder belijdenis deed. Hun voorouders zijn sprookjesachtige figuren in een verre, mystieke wereld – althans, dat had ik gemaakt van de mijne.
Ik wist dat mijn voorouders van moederskant in de negentiende eeuw naar Suriname waren getrokken, dat ze Nederlandse kolonisten waren. Maar dat mijn betovergrootvader, Jacob Rentjes Tammenga, was geboren in de stad waar ik door stom toeval was beland, anderhalve kilometer van het huis waar ik, opnieuw, door stom toeval was gaan wonen, dat veroorzaakte kortsluiting in mijn hoofd.
Nu ik dat wél weet, wandel ik vaak langs zijn geboortehuis, kijk dan even naar binnen, zwaai naar de eigenaar. Soms ga ik op het bankje voor de deur zitten, me voorstellend hoe Jacob in 1838 op deze stoep leerde lopen, en dan voel ik me, hoe zeg je zoiets, meer gedragen. Getroost, bijna, alsof mijn Groningse voorouders bij me zijn, met hun armen om me heen, alsof ze zeggen: komt aal goud, laiverd.
Geen gek, maar een held
De ogen van Roline Redmond glimmen hartstochtelijk als ik haar dit verhaal vertel. De 73-jarige Surinaamse dook in de geschiedenis van haar eigen familie en legde die vast in het boek De Doorsons. Op zoek naar een Afro-Amerikaanse slavenfamilie in het Caribisch gebied. Eerder dit jaar won ze er de Brusseprijs mee voor het beste journalistieke boek.
Zij ontdekte dat ze stamt uit een geslacht van mensen die hun stem lieten horen in een periode waarin je juist overleefde door jezelf onzichtbaar te maken. Zo bleek ze een oom te hebben die een boek had geschreven over zijn leven. Dat is heel bijzonder, omdat de Creoolse cultuur van oudsher vooral een orale is. Totslaafgemaakten werd lang verboden te leren lezen en schrijven, zo werden ze dom en onder de duim gehouden. En haar oom Pee, die in sterke verhalen vaak belachelijk werd gemaakt, was met ontblote borst de politie tegemoet getreden om een kogel op te vangen die voor de legendarische vakbondsleider Anton de Kom was bedoeld. Geen gek, maar juist een held.
‘Allemaal mensen die opstonden tegen onrecht’, zegt ze trots. ‘Dat heeft mijn drang versterkt om ook zelf mijn mond open te doen.’
De totslaafgemaakten werden gezien als goederen, zegt ze. De zakelijke toon in de documenten die ze onder ogen kreeg raakte haar, alsof het over gereedschap ging. ‘Hun identiteit en naam was hen afgenomen, ze waren letterlijk nobody’s. Veel van hun nazaten zoeken nog altijd naar wie ze nu eigenlijk zijn, en dat maakt het moeilijk voor hen om te aarden. Hun zelfvertrouwen is weg.’
Redmonds eigen zoektocht versterkte haar basis, vertelt ze. Ze zoekt nu meer de publiciteit dan voorheen. Stapte bijvoorbeeld naar de Tweede Kamer om te pleiten voor meer aandacht in het onderwijs voor de slavernijgeschiedenis. ‘Ik voel me sterker, meer in lijn met hen, ik ben een lid van de clan. Ik sta op hun schouders. Zij geven mij rust en balans, ze staan achter me en om me heen.’
Tracing your roots
Redmond ploos haar familie uit op verzoek van haar moeder, maar veel zoekers beginnen uit eigen beweging aan hun speurtocht, om ontbrekende puzzelstukjes van zichzelf te vinden. Zo ook de dertigjarige Bruce Siemens. De antwoorden die hij vond waren niet bepaald vrolijkmakend – maar de vragen waren dat ook niet.
Siemens ouders waren gescheiden toen hij nog heel klein was. De relatie met zijn Indische vader was gecompliceerd. Vader was niet vies van geweld en bracht het gezin in de financiële problemen door een drank- en gokverslaving. Toen Bruce twaalf was, verliet vader definitief het gezin – Siemens verloor daarbij ook het contact met zijn oma en tante. Hij groeide verder op zonder zijn Indische kant, zonder veel over die cultuur te weten. Zijn witte, Nederlandse moeder was, zoals hij zegt, vader en moeder tegelijk.
‘Toen ik achttien was kwam ik erachter dat mijn overgrootmoeder, met wie ik wél contact had gehouden, al die jaren van alles over mijn broertje en mij aan mijn vader had doorgebrieft, terwijl wij haar heel dringend hadden verzocht dat niet te doen.’ Woest haalde hij verhaal, maar de ruzie escaleerde alleen maar. Het kwam nooit meer goed.
Tot vier keer toe kreeg Siemens een depressie, en een paar jaar geleden werden borderline en ADHD vastgesteld. Er rezen vragen. Waarom had zijn overgrootmoeder hem verraden? Waarom was zijn vader zo? En daarmee drong ook die andere vraag zich op: wie ben ík eigenlijk?
Hij meldde zich aan voor Tracing Your Roots, een traject waarbij jonge mensen van Indische komaf worden begeleid in de zoektocht naar hun wortels. Hun ervaringen zijn verwerkt in het toneelstuk De eeuw van mijn moeder van het Nationale Theater. Siemens leerde er veel over genealogie en zoeken in archieven. Stelde vragen, kreeg antwoorden.
Pas negentien jaar was zijn overgrootmoeder toen ze met haar drie kinderen in het kamp belandde. Haar man had losse handjes en bedroog haar bovendien met een andere vrouw. Na de oorlog stopte de ellende niet. Haar kinderen belandden in Nederland, vermoedelijk vanwege Zwarte Sinterklaas: op 5 december 1957 verklaarde president Soekarno de Nederlanders staatsgevaarlijk en verzocht hij hen met klem Indonesië te verlaten. ‘Waarschijnlijk zijn mijn opa en zijn broers toen halsoverkop naar Nederland gegaan en was er geen geld voor ook nog een overtocht van mijn overgrootmoeder. Ik kan me voorstellen dat mannen meer gevaar liepen, dus dat zij het snelst weg moesten. Maar hoe het precies is gegaan, weet ik niet. Later maakte mijn overgrootmoeder alsnog de oversteek, in haar eentje.’
Bij zijn zoektocht kwam Siemens een foto tegen van zijn overgrootmoeder als jonge vrouw, met haar gezin, ernstige kindersnoetjes met lege, angstige blikken. ‘Toen ik die zag, barstte ik in tranen uit. De pijn in die ogen. Dat raakte me heel erg.’
Zijn zoektocht maakte hem milder. ‘Ze zat daar, in elk geval in drie kampen, maar mogelijk waren het er meer. Een en al honger, vernederingen, verkrachtingen en andere ellende, met een man die haar sloeg en bedroog. Haar enige houvast was proberen haar kinderen bij elkaar te houden, en daar had ze alles voor over. Mijn opa – haar zoon – is jong overleden. Mijn vader, mijn broer en ik waren de enige connectie die zij nog had met die overleden zoon. Ik accepteer nog steeds niet dat ze informatie over ons heeft doorverteld, het blijft verraad, maar ik neem het haar wel minder kwalijk nu ik zie waar het vandaan komt. Dat geeft een soort rust.’
Heilige huisjes
Rust vinden door de verhalen te onderzoeken die nooit zijn verteld: transcultureel systeemtherapeut Kitlyn Tjin A Djie ziet het zowat dagelijks gebeuren in haar praktijk in Amsterdam. ‘Als een generatie diepe trauma’s doorleeft en grote verliezen lijdt – zoals een oorlog, slavernij, maar ook migratie is een trauma – gaat de generatie daaronder de pijn van de ouders voelen. De kinderen stellen geen vragen om hun ouders te sparen, voelen zich verantwoordelijk om het gezellig te houden, vaak ten koste van zichzelf. En de generatie dáárna krijgt dan de stressgerelateerde klachten.’
Zo was er die man die geleerd had te zwijgen over zijn Sinti-achtergrond. Zijn twaalfjarige dochter ging ineens stemmen horen, een nichtje droomde van rivieren vol lijken. Tjin A Djie: ‘We hebben toen hun opa erbij gehaald. Het werd een heel emotionele sessie. Behalve Joden zijn ook Sinti en Roma in de oorlog naar vernietigingskampen gestuurd, en opa bleek als zevenjarig jongetje al op het perron in Assen te hebben gestaan om meegenomen te worden. Toen de trein voorbijreed, heeft iemand hem in zijn nekvel gegrepen, dat was zijn redding. Op dat moment heeft hij zichzelf ingeprent dat hij nooit aan iemand zijn afkomst mocht vertellen. Als het hem gevraagd werd, ontkende hij dat hij een Sinti was, en dat gaf hij ook door aan zijn kinderen.’
Vaak, zegt Tjin A Djie, wordt in families wel de emotie doorgegeven, maar niet de verhalen die daarbij horen. ‘Daarom gaan we in mijn praktijk juist op zoek naar de verhalen die niet worden verteld.’ En dat zijn er nogal wat, ziet ze. Veel culturen, waaronder de Indische en de Surinaamse, zitten vol taboes en geheimen. De trauma’s rondom de kolonisatie, slavernij, oorlog, het hebben moeten buigen voor de onderdrukker. Migratie naar het land ván die onderdrukker.
Daarnaast heeft elke familie ook nog haar eigen heilige huisjes: diepgewortelde opvattingen, dingen die ‘we nu eenmaal zo doen’. Zoals voor zieke familieleden zorgen, niet te veel opvallen, of altijd beleefd en bescheiden zijn. En dan zijn er de dingen ‘waar we niet over praten’: miskramen, abortussen, buitenechtelijke kinderen, psychische ziekten. Vaak zijn die heilige huisjes ontstaan uit lijfsbehoud. Neem het ‘onzichtbaar zijn’ in de Creoolse cultuur. Wie in de slaventijd niet opviel, was het beste beschermd tegen de wrede plantagebazen. Of: tot elke prijs proberen je kinderen bijeen te houden, ook als je daarmee tegen hun wens ingaat. Of: liegen over je afkomst.
Dysfunctionele patronen
Als deze mechanismen niet meer nodig zijn, kunnen de heilige huisjes gaan knellen. Wie is opgevoed met de overtuiging dat je nederig moet zijn, en vervolgens zijn weg moet vinden in het directe Nederland, waar brutalen de halve wereld hebben, kan aardig vastlopen.
Zwijgen, het geheimhouden van grote trauma’s, ziet Tjin A Djie, leidt generaties later nog tot dysfunctionele patronen. Maar er is ook goed nieuws: de keten kan doorbroken worden. Daarvoor zijn ontregelaars nodig, zegt ze. ‘Elke familie kent wel iemand die de kop boven het maaiveld steekt en vragen stelt: waarom doen we het eigenlijk zo en niet anders?’ Het zien van de heilige huisjes, zegt ze, is het begin van heling: om patronen te kunnen doorbreken moet je ze eerst herkennen. ‘En daarvoor is het belangrijk om te begrijpen waar ze vandaan komen.’
Familieonderzoek kan die antwoorden geven, weet Wendy Bottero, universitair hoofddocent aan de University of Manchester. In 2015 deed ze een studie naar de effecten van genealogisch onderzoek. Zij stelt dat dit op drie manieren van invloed kan zijn op je zelfbeeld, op je eigen identiteit.
Ten eerste helpt het onszelf te zien in historische context. Te beseffen dat we uit een lange rij van mensen komen die doorzetters waren, of creatief. Of getraumatiseerd. Bottero noemt dit anchoring. Iets wat Roline Redmond herkent: ‘Ik begrijp nu beter waarom ik soms boos word, slecht tegen onrecht kan. Dat ik stevig geworteld ben in een cultuur van mensen die anderen hielpen. Dat ik niet alleen ben. Die wetenschap maakt dat ik me sterker voel, onkwetsbaar.’
Dan is er wat Bottero reworking noemt: weten waar je vandaan komt, wat de oorsprong is van je patronen, kan meer empathie kweken. Meer begrip voor de doorbrievende overgrootmoeder, bijvoorbeeld. Bruce Siemens: ‘Ik had weleens iets opgevangen over een jappenkamp, maar wist er verder niets van. Ik vroeg mijn overgrootmoeder een keer of ze erover wilde komen vertellen in onze klas. Daar moest ze goed over nadenken, maar na een paar dagen zei ze dat ze het toch niet kon, het was te pijnlijk.
Pas na de dood van zijn overgrootmoeder, in 2019, hoorde Bruce dat zij had geleden aan een chronische depressie. ‘Nu ik zelf de diagnose borderline heb, denk ik: misschien had zij dat ook wel, maar is het alleen niet vastgesteld.’
Tenslotte spreekt Bottero van connecting. Wat doe je met alles wat je hebt ontdekt? Of, zoals Tjin A Djie zegt: hoe knoop je het verleden aan het heden vast? Om voor mezelf te spreken: ik ging mijn ouders beter begrijpen, mijn moeders zuchten en steunen, haar zorgelijke blik ten tijde van revolutie, Decembermoorden en binnenlandse oorlogen in Suriname in de jaren tachtig. Hoe zou ík me voelen als ik mijn geboorteland en mijn halve familie achter me liet en een paar jaar later op televisie moest aanzien hoe datzelfde land aan flarden werd geschoten?
Roline Redmond heeft nu, zegt ze, nog veel meer respect voor de Creoolse cultuur waaruit ze voortkomt. ‘Nu is me pas echt duidelijk geworden hóe hard mijn voorouders hebben moeten werken. De discipline, het doorzettingsvermogen dat ze nodig hadden om vooruit te komen. Om ervoor te zorgen dat hun kinderen het beter zouden krijgen.’
Ze gooide een heilig huisje om, besloot dat het maar eens afgelopen moest zijn met die angst voor water die veel Afro-Creoolse Surinamers volgens haar voelen. Ze overwon haar eigen angst en leerde zwemmen.
Knellende schoenen
Ik heb geen heilige huisjes omvergetrapt, omdat ik, ik zeg het maar eerlijk, dat niet durf. Maar ik herken ze heel goed, en ze knellen als schoenen die te klein zijn. Als je geleerd hebt liefde te tonen door anderen te pleasen, valt het niet mee daarmee te stoppen, al zou een tandje minder wel zo gezond zijn. Wie doorloopt op knellende schoenen, krijgt blaren.
Bruce Siemens wil zeker een keer naar Indonesië, als de tijd daar is, om de plekken te bezoeken waar zijn voorouders vandaan kwamen. ‘Maar de kampen bezoeken, dat durf ik niet aan. Ik ben erg gevoelig voor leed en pijn.’
Wel voelt hij zich meer verbonden met de cultuur, met de familie waar hij amper contact mee had. Tracing your Roots, zegt hij, bracht hem meer dan hij had durven dromen.
Met zijn overgrootmoeder in gedachten bezocht hij dit jaar de Indiëherdenking op 15 augustus. Voor het eerst. ‘Zij heeft de verschrikkingen zelf meegemaakt, het was heel tastbaar en dichtbij. En tijdens de minuut stilte rolden de tranen over mijn wangen terwijl ik ‘sorry’ tegen haar zei in mijn hoofd.’
‘Sorry voor wat wij hebben gedaan. Sorry dat we het contact hebben verbroken. Sorry dat het allemaal zo gelopen is. Sorry dat u al die ellende heeft moeten meemaken, en dat u er nooit over heeft kunnen praten, althans, niet met mij.’
En dan mijn eigen verhaal. Mijn voorouders maakten deel uit van een groep van 384 kolonisten die midden negentiende eeuw emigreerde om daar landbouw te gaan bedrijven. Binnen een halfjaar na aankomst in Suriname overleed de helft van de groep aan tropische ziekten. De andere helft overleefde, plantte zich voort en stond en zo aan de basis van een bevolkingsgroep van witte mensen met een Surinaams accent, ‘Boeroes’ genaamd. Zij moeten wel een ijzersterk gestel hebben gehad, en ik heb hun genen. Ik ben zelden ziek, ben niet gauw bang iets te eten wat een dag over de datum is. ‘Boeroegenen hè’, koketteer ik dan.
Ik deed onderzoek naar mijn achtergrond om er een boek over te schrijven: Boeroes, een familiegeschiedenis van witte Surinamers. Ik leerde de namen van mijn voorouders, hun geboorte- en sterfdata kennen, en toen ik het Groningse geboortehuis van mijn betovergrootvader ontdekte, werd het verleden opeens tastbaar. Nu kan ik het uitzicht zien dat zij ook zagen. En tijdens het schrijven had ik vaak het idee dat die voorouders gezellig bij me aan tafel zaten. De ontdekking van de Groningse connectie maakte mijn verhaal compleet, maakte míj compleet. Toen het boek verscheen, was er maar één plek om het ten doop te kunnen houden. We hieven het glas in het geboortehuis van mijn betovergrootvader.