De thee van mijn tante

Trouw, 21 maart 2020

Karin Sitalsing is al jaren op zoek naar de thee die ze altijd bij haar eigenzinnige tante dronk. Precies die smaak, ze kan ‘m nergens vinden. Of gaat haar zoektocht eigenlijk ergens anders over?

Ik groeide op in een normaal, gemiddeld gezin in een normaal, gemiddeld Brabants dorp waar zelden iets spectaculairs gebeurde. Het waren de jaren tachtig, trage dagen, lome zomers, die ik grotendeels met mijn broers doorbracht bij basketbalveldjes – zij op het veld, ik in de zandbak ernaast. Of ik las een boek, of speelde buiten met vriendjes en vriendinnetjes die uit net zulke normale en gemiddelde gezinnen kwamen.

Wat je zelf niet hebt is altijd spannender. Als mijn eigen jeugd niet zo gemiddeld was geweest, had tante Hilda misschien wel nooit zo’n indruk op me gemaakt.

Tante Hilda was de oudste zus van mijn moeder, en zij deed precies waar ze zin in had. Ze was alleen, had altijd haar eigen geld verdiend en genoot nu van haar pensioen en van het leven. Ze maakte mooie reizen met vriendinnen, ging naar concerten.

Ik logeerde geregeld bij haar. Eerst samen met mijn moeder, en toen ik oud genoeg werd om zelf te reizen, ging ik alleen.

En één van de dingen die er dan gebeurde, was het theedrinken.

Bij tante Hilda dronk ik voor het eerst earl grey, en het was de lekkerste thee die ik ooit had geproefd. Ik zie haar nog zo uit de keuken komen met het witte, ronde metalen dienblad, daarop een potje en twee witte porseleinen kopjes. Een schaaltje met chocoladerozijntjes. 

Zij ging zitten, in de fauteuil bij het raam. Links van haar het wandmeubel, vol boeken over verre landen, vogels, bloemen, literatuur, poëzie, boeken met spannende titels als Het Tibetaans Dodenboek. En aan de overkant van de tafel, op de bank, daar zat ik. We dronken thee en praatten.

Bij de eerste solo-logeerpartijen was ik, denk ik, een jaar of vijftien, waar praat je dan over? Vriendinnen, school, dromen. En tante Hilda nam slokjes thee, en ze lúisterde naar me. Ze gaf me haar onverdeelde aandacht en praatte tegen me als tegen een volwassene. Als we samen theedronken en praatten, was ik geen kind of puber, maar dan had ik het gevoel dat een snippertje van haar vrouwvandewereldheid ook op mij afstraalde.

Dit speelde zich af tussen, zeg, mijn vijftiende en mijn vierentwintigste, de jaren van vriendjes, eindexamen, het huis uit, studeren. Een eerste baan. Rijlessen. Precies die jaren, kortom, waarin je nadenkt over de vraag: hoe ga ik dat eigenlijk doen, mijn leven inrichten?

En bij tante Hilda zag ik dat het ook anders kon. Dat er meer was dan huisjeboompjebeestje, meer dan het dorp waarin ik opgroeide. Überhaupt, dat er meer was.

Zij wist dat als geen ander. Als jonge vrouw, begin twintig, was ze van Suriname naar Nederland gekomen. Het was net na de Tweede-Wereldoorlog, een tijd waarin je dat niet deed, als vrouw alleen, zonder man, zonder plan. Maar haar vleugels kriebelden, ze moest uitvliegen. Ze streek neer in Amsterdam, vond een baan, een flatje en haar draai.

Tante Hilda maakte onbedoeld mijn wereld groter. Met het rijke leven dat ze leidde, met haar vriendinnen, haar reislust, haar vrijheid. En met haar thee.

Ze overleed.

Het zal een paar maanden na haar dood – december 2000, ik was net 24, zijn geweest toen ik voor het eerst aan mijn moeder vroeg: ‘‘Zeg ma, die thee die tante Hilda altijd had – weet jij waar ze die kocht?’’ En mijn moeder haalde haar schouders op: ze deed altijd gewoon boodschappen bij Albert Heijn, dus het zal Pickwick zijn geweest of het huismerk?

Ik kocht ze beide. Ze waren het niet.

Een ander had het daarbij gelaten, de strijd gestaakt. Maar ik was niet voor één gat te vangen. Waar ik kwam, supermarkt, markt, exclusief theewinkeltje, restaurant, overal snuffelde ik aan de earl grey.

Het werd een missie, of misschien meer een manie. Elk weekendje weg, elk dagje uit, éven dat ene winkeltje in, sorry, reisgenoten, momentje.

De Air B&B in Keulen waar lekkere earl grey in het keukenkastje lag? Ik noteerde het merk en wandelde de lokale supermarkt in. Tijdens een weekend Kopenhagen kocht ik in een sjiek warenhuis een kek blikje vol vacuum verpakte goedheid omdat die géur! Nooit heb ik nooit durven omrekenen wat ik nou uiteindelijk precies heb afgerekend.

Als ik in een café of restaurant thee dronk, proefde ik goed en kritisch. Kwam hij in de buurt, dan ging de verpakking mee naar huis, mijn portemonnee puilde ervan uit. Eén keer belde ik de volgende ochtend naar het restaurant in kwestie, waar is jullie thee van? Online bestelde ik karrenvrachten vol, om vervolgens snuivend als een junk boven de verpakking te hangen.

En elke keer, als ik dan vol verwachting het zakje in water liet bungelen, bleek het dan toch weer niet de goede thee te zijn.

Het werd de zomer van 2016, en mijn geliefde en ik logeerden in een tuinhuisje in Maarssen. Het ontbijt werd in de tuin geserveerd: croissantjes, kaasjes, sapje. Een mandje met theezakjes. Ik deed wat ik altijd doe in geval van theezakjes: er met mijn vingers doorheen wandelen, op zoek naar de earl grey.

Hoesje open, zakje eruit. Zakje in kop water. Eén, twee, drie, vier keer dippen.

De checklist in mijn hoofd die puntje voor puntje werd afgevinkt. Kleur: check. Geur: check. Maar de smaak? Zou het..? Opgewonden nam ik een eerste slokje. Keek met grote ogen mijn vriend aan.

Ik had de thee van mijn tante gevonden.

O ironie.

Het bleek het huismerk van Albert Heijn te zijn, de allereerste thee, kortom, die ik ooit had gekocht omdat het die waarschijnlijk zou zijn, maar niet was, en nu toch? Wij in Maarssen de Albert Heijn in, want stel nou dat de samenstelling daar nét een pietsie anders was dan thuis in Groningen? Hup, wij naar het theeschap. Peuters en ouden van dagen aan de kant duwend, slalommend tussen de winkelkarren door.

Later, huiswaarts met een kofferbak vol. Ik had bij wijze van spreken mijn jas nog aan of ik stond al thee te zetten. Water in kopje, doosje open, hoesje eraf, zakje eruit, zakje in water, Eén, twee, drie, vier keer dippen.

Weer die checklist Kleur: check. Geur: check. Alleen de smaak nog, maar ik wist het zéker, de mentale notitie was onfeilbaar, na ruim zestien jaar zoeken had ik eindelijk de thee van mijn tante gevonden, na al die jaren, al die honderden euro’s, al die miskopen, al die duizenden theezakjes in al die varianten die ons huis hadden betreden – met citroen, zonder juist, met korenbloempjes, aan die tocht kwam nu een einde.

Ik sloot mijn ogen en nam een slok.

Neeeeee!

Het was ‘m wéér niet.

Een paar weken later had ik een kennis op bezoek. Ze wilde ons nieuwe huis zien, en in de badkamer bewonderde ze de waskommen. Tsja, verzuchtte ze, mooi hoor, maar ja, het is zo’n gedoe he, hier in Groningen. ‘‘Met dat water hier.’’

Eh, pardon, vroeg ik? Ze vervolgde, hier in Groningen is het water heel hard, waar zij vandaan kwam is het veel zachter, smaakt het ook heel anders.

‘‘Waar kom je vandaan dan?’’

‘‘Uit Maarssen.’’

Vermoedelijk hoorden ze drie straten verderop de kwartjes vallen. Sta je dan. Jarenlang lopen zoeken, bakkenvol geld uitgegeven. Je nooit ook maar één seconde gerealiseerd te hebben dat het aan het water kon liggen.

Enfin.

Terwijl ik als een idioot op theejacht ging, was mijn leven gewoon doorgegaan: ik vond de liefde, ging samenwonen, begon voor mezelf als journalist, maakte mooie reizen, verzamelde lieve vrienden en vriendinnen om me heen, ging naar de film en naar concerten, schreef af en toe een boek. Best wel, nu ik erop terugkijk, een beetje tante-Hilda-esk.

Net als zij werd ook ik geen moeder, maar wel tante. Mijn broer kreeg een zoon en een dochter. Zij zijn nu negentien en zestien, precies die sluis tussen kind en volwassenheid waar ik destijds in zat. Ik heb een goede en warme connectie met beiden. We voeren gesprekken over hun toekomstdromen, ze vertellen me wat hen bezighoudt.

Laatst had mijn neefje het over ‘de maatschappelijke ladder’ – op zulke momenten knipper ik even hard met mijn ogen, zet snel mijn wijzetantegezicht weer op en knik, terwijl mijn hart uit elkaar knalt. Ze zou me eens moeten zien, gniffel ik dan wel eens in mezelf: het spel is hetzelfde, alleen speel ik nu een andere rol, ben ík de tante in de fauteuil met de boekenkast.

Heb ik nou iets geleerd van de jarenlange theezoektocht? Welnee joh, die gaat gewoon door. Nu is het natuurlijk de sport om de thee te vinden die de smaak het dichtst benadert mét dat harde Groningse water. Ik hoop nog altijd dat ik die ooit vind. En heel stiekem fantaseer ik er wel eens over dat mijn neefje en nichtje later aan hun vader vragen: ‘‘Zeg pa, die thee die tante Kaatie altijd had, weet jíj waar ze die kocht?’’

Reacties zijn gesloten.