Trouw, 30 mei 2020
Luisteren is het allerbelangrijkste voor iemand die verdriet heeft. Op een goed moment. Geen goedbedoelde opmerkingen graag.
Je kunt me altijd bellen. Of: ‘Nou, kop op hè?’ Iedereen krijgt ermee te maken, maar bijna niemand weet hoe het precies moet: troosten. Wilbert, de man van Geke Zwaagstra (49) uit Groningen, werd ernstig ziek en stierf een paar maanden later. Een half jaar na zijn overlijden kwam zij een kennis tegen in een winkel. ‘Nog even doorzetten’, zei die. ‘Als alle seizoenen eroverheen zijn gegaan, wordt het beter.’ Of neem Laura Dolman-Mauritz (36) uit Rotterdam. Of ze er ‘nu nóg niet overheen’ was, vroeg iemand, drie maanden nadat ze op haar eenentwintigste haar moeder had verloren. En: ‘Maar iederéén gaat dood’.
Dikke boeken zou je kunnen vullen met goedbedoelde doch foutgevallen opmerkingen na grote tegenslagen. ‘Ach joh, het was nog maar een tuinboon’, na een miskraam. ‘Wees blij dat je er nog een hebt’, toen een van de tweelingbaby’s overleed. ‘Maar het was wél een makkelijke bevalling’, na een doodgeboorte. Of het eeuwige leedmeten: geen ramp zo groot of een schoonzus, buurman of kennis van een kennis heeft het óók meegemaakt, liefst nog een graadje heftiger. ‘Dus het kan altijd erger.’
“Als ik minister van onderwijs was, zou iedereen, van kleuterschool tot universiteit, hier les in krijgen”, zegt de Vlaamse klinisch psycholoog Manu Keirse (73), gespecialiseerd in omgaan met verlies en verdriet. “Iedereen krijgt ermee te maken, maar niemand heeft geleerd hoe het moet.”
Dood verdween uit de woonkamer
Mensen zijn bang om het verkeerde te doen, verdriet op te rakelen, zegt Keirse. “Vroeger, toen families nog met meerdere generaties onder een dak woonden, was dood en verlies veel meer onderdeel van het dagelijks leven. Maar toen kwamen er instellingen zoals verpleegtehuizen, en verdween de dood uit de woonkamer.”
Volgens hem gaat het mis als mensen gaan invullen wat de ander denkt of voelt. “ ‘Het zal wel moeilijk voor je zijn’, zeggen ze dan. Veel beter is het om open vragen te stellen: ‘Vertel eens wat er in je omgaat?’ ”
De Groningse Margit Vegter (30) houdt zich als filosofisch practicus bezig met ‘schoon luisteren’: luisteren zonder oordeel. Het begint, zegt ze, al bij de vraag wat troosten eigenlijk precies is. “Veel mensen willen bij de ander het verdriet wegnemen. Maar troost heeft misschien wel veel meer met erkenning te maken dan met wegnemen. Dat je erkent dat het heel erg is wat er is gebeurd.”
Met opmerkingen als ‘Het komt wel goed’ of ‘Alles gebeurt met een reden’ of met leedmeten bagatelliseer je het leed. Je wilt de ander het gevoel geven dat hij er niet alleen voor staat, maar wat die ander hoort is: stel je niet aan, want Gerard, díe heeft het pas zwaar. Keirse: “Iemand wiens been geamputeerd wordt, is niet getroost met verhalen over iemand die beide benen moet missen”.
Of, zoals Mirjam Louwen-Van Bekkum (36) uit Spaarndam te horen kreeg toen eind 2018 haar zoontje Florian overleed: ‘Gelukkig heb je nog drie kinderen’. Of: ‘Als je je had laten testen, had je geweten dat hij down had’. “Ik zat dus niet alleen te zeuren, het was óók nog eens mijn eigen schuld.” Louwen-Van Bekkum blogt over haar gezin na de dood van Florian, schreef een boek, en staat nu zelf rouwende moeders bij. Op sociale media maakten mensen haar de felste verwijten, maar de reacties op Twitter raken haar niet, zegt ze. Wat ze zelf verreweg de irritantste vraag vond, was ‘Hoe gaat het met je?’
“Ik reageerde dan gewoon, hoor, want ik snap ook wel dat mensen het goed bedoelen en niet weten wat ze moeten zeggen. Maar inwendig dacht ik wel: nou, mijn kind is dood, dus wat denk je zelf?”
Initiatief nemen
Geen handige vraag, erkent Keirse, want inderdaad: je wéét het antwoord al. “Dit is echt een vraag die mensen stellen om ervanaf te zijn, en dan hopen ze vurig dat je zegt: ‘goed hoor!’ Je kunt veel beter vragen: ‘Hoe ben je de afgelopen dagen doorgekomen?’ Zo geef je mensen de ruimte om zelf te kiezen wat ze op dat moment kwijt willen. In verdriet kunnen zich soms ook heel mooie momenten voordoen, en met zo’n open vraag geef je ook die een kans.”
Ook niet heel handig: ‘Je kunt me altijd bellen’ – het initiatief bij de rouwende laten. Geke Zwaagstra: “Om hulp vragen is heel moeilijk. Ik ga midden in de nacht echt niemand bellen.”
Wat haar wél troostte: de vrienden die gewoon déden. Die aan de deur kwamen met een pan eten, haar meenamen om te gaan hardlopen of koffiedrinken. “Zelf zat ik alleen maar initiatiefloos op de bank, met een moe lijf en een verdrietig hoofd, dus liet me meevoeren als een mak lammetje. En ze bleven naar me luisteren, ook als ik voor de honderdste keer hetzelfde verhaal vertelde.”
Ook Laura Dolman-Mauritz heeft zulke vrienden. Die bléven langskomen, ook toen ze, zes jaar na haar moeder, haar vader verloor. Ook toen ze in de jaren die volgden negen miskramen kreeg. “Ook na de zoveelste bleven ze gewoon komen. Gewoon, bij ons zitten, samen koken, of iets doen. Dat zal ik nooit vergeten.”
Maar die ene keer toen iemand op een feestje naar haar moeder vroeg, zei ze toch: ‘Ik wil het daar best met je over hebben, maar zullen we dat volgende week doen bij een kop koffie?’ “Ik realiseer me dat het moeilijk is voor de ander om erover te beginnen, en ik vind het ook heel fíjn juist als mensen ernaar vragen. Want het doodzwijgen en negeren is nog veel erger. Dus ik wil ze dan ook niet afschrikken.”
Gewoon dóen
Voor troost, zegt Margit Vegter, heb je meer nodig dan iemand die wil troosten. “De ander moet ook getroost willen worden. Als troost het erkennen van verdriet betekent, moet er dus wel verdriet zíjn. En misschien is dat op dat moment helemaal niet het geval. En dan vraag je feitelijk aan die ander om het verdriet even tevoorschijn te halen.”
De enige goede manier, zegt Manu Keirse, is hoe het voor die persoon, op dat moment, adequaat is. “En dat weet je dus niet.” Toch is het ’t beste om gewoon te dóen, zegt hij, maar dan wel met een voorbehoud. “Wie normaal gesproken onverwacht bij iemand langsgaat, vraagt of het wel uitkomt, maar als die ander verdriet heeft wordt ervan uitgegaan dat het altijd schikt. Bréng die pan soep, maar wees niet gekwetst als je hem weer mee naar huis moet nemen.”
Geke Zwaagstra sprak met een aantal vrienden af dat ze hen altijd kon appen. Gebeurde dat, dan stonden ze binnen een mum van tijd voor de deur. Op de achttiende verjaardag van haar oudste zoon, bijvoorbeeld. De jongen had er maanden naar uitgekeken, zijn vader had hem beloofd dat hij die dag zou halen, en toen de dag dáár was, vijf weken na Wilberts overlijden, zat het incomplete gezin sombertjes naar elkaar te staren. “Toen heb ik mijn vrienden geappt. Binnen een kwartier stonden ze voor de deur met taart en bier, en zo hebben ze die ellendige ballon toch een klein beetje doorgeprikt. Het evenwicht is heel fragiel, en alleen jij kunt de koers aangeven. Dit was op dat moment precies wat we nodig hadden.” De onhandige vrouw en andere goedbedoelenden neemt ze niets kwalijk zegt ze, ze realiseert zich dat het ook moeilijk is voor die ander. “Ik denk altijd maar: het komt uit een goed hart.”
Mirjam Louwen-Van Bekkum is getroost door appjes als het zoveel maanden na de geboorte- of sterfdag van Florian is. Dat mensen nog even aan hem denken. Laura Dolman-Mauritz kreeg na al haar miskramen een gezonde zoon. Of ze nu haar ouders niet extra miste, vroegen sommigen, en dat vond ze lief, zoveel jaar na dato nog steeds die aandacht. Wat haar troost: praten over haar ouders. En dan niet zozeer over hun overlijden, maar over hun leven. “Vraag me hoe ze waren, want ik vertel het zo graag. Door over hen te praten, houd ik ze toch een beetje in leven.”
Tsja, zegt Manu Keirse. Als hij dan toch één tip moet geven, dan is het deze: “Eerst en vooral moet je luisteren. En daarna moet je luisteren. En als je dit hebt gedaan, probeer dan nog eens te luisteren.”