Trouw, 26 mei 2013
Zeven jaar geleden verdween Gijs, goede vriend van journaliste Karin Sitalsing. Hij vertrok naar Londen. Sindsdien is hij spoorloos.
Lieve Gijs,
Als je dit leest, betekent het dat je nog ergens bént. Dat je leeft.
Och, wat hoop ik dat je dit leest.
Je vertrok. Je wist het allemaal niet meer. Moest nadenken. Had rust nodig. Dat was zeven jaar geleden. Waar ben je, Gijs?
Je stopte met je studie om je hart te volgen. Theater was je grote liefde. We leerden elkaar kennen op een cursus jongerentoneel, weet je nog? Jij was elf toen, en ik twaalf.
Je stopte dus, en deed auditie voor de toneelschool. Je werd afgewezen. Twee keer. En toen ging je. Naar Londen. Daar moest het gaan gebeuren. Het land van Shakespeare, the West End, de perfecte plek voor een nieuw begin. Je mailde me je nieuwe, Londense telefoonnummer. Hoe vaak ik dat nummer niet heb ingetoetst. Ik doe het nog steeds wel eens. En elke keer weer klopt mijn hart sneller als de telefoon over gaat. Zul je opnemen?
Op die toneelcursus werden we vrienden, we bleven vrienden, onze hele middelbareschooltijd kwamen we bij elkaar over de vloer en zo leerden we ook elkaars familie kennen. Mijn vader noemde je ‘de verstrooide professor.’ Ik snap precies waarom.
Ik leerde je moeder kennen, soms als ik jou belde nam zij op en zaten we tijden te kletsen. En je broertjes, Tim en Jop. Zij waren alles voor je, je moeder en je broertjes. Daar had míjn moeder het dan weer altijd over. “Gijs is altijd zo zorgzaam”, zei ze. Ze vond je lief en bijzonder. En dat was je ook.
Sorry.
Dat bén je ook.
Je heet niet echt Gijs. En je broertjes heten niet echt Tim en Jop. Maar je moeder wil liever niet dat ik je echte naam gebruik in dit artikel. Je bent zelf weggegaan, zo redeneert ze, en vóór alles moet je privacy worden gewaarborgd. Ook als dat betekent dat je dan misschien wel nooit wordt gevonden.
Dat is moeilijk te begrijpen. Eigenlijk begrijp ik het ook niet. Maar ik respecteer het wel. Zelfs nu, ondanks alles, verraadt ze je niet.
Och, je moeder. Ik heb af en toe contact met haar, ze zocht me een keer op in Groningen. We lunchten op een terras in de zon, en we praatten over jou. Ik heb in Londen gewoond, ze hoopte dat ik daar misschien wat aanknopingspunten wist. Maar dat is meer dan vijftien jaar geleden, en wie zegt dat je daar nog bent? De politie kan weinig doen, schijnt, want je bent meerderjarig en zelf vertrokken.
Ze vindt het fijn dat ik jou al zo lang ken, zegt ze vaak. Het kookboek dat ik schreef, gaf zij cadeau aan de hele familie. “Zo heb ik het idee dat ik iets van Gijs doorgeef, is hij er toch nog een beetje bij”, mailde ze me. Toen ik dat las, moest ik heel hard huilen.
O ja. Je hebt een Facebookpagina. Af en toe zet iemand er een berichtje op – stel dat je het leest. Elk jaar op je verjaardag leeft die pagina op. Alle berichten hebben dezelfde strekking. Mensen die je missen, die aan je denken. Die een gebakje eten en het glas op je heffen. Die hopen dat je in dit nieuwe, verse jaar, misschien eindelijk iets van je laat horen.
O ja. Ik droom over je. Best vaak. De moraal van het verhaal is steeds dezelfde: ik kom je tegen. De ene keer zie ik je lopen in de stad, een andere keer sta je voor mijn deur. Dan, heel even, een moment van schrik, en daarna vallen we elkaar huilend in de armen. En dan word ik wakker. Verdrietig, omdat het maar een droom was. Wéér.
En o ja: ik denk dat ik je zie. In de stad. Op vakantie. Overal. En altijd, altijd ga ik terug, draai ik me even om. Want stel nou, hè. Stel dat jij het wél was en ik ben niet even teruggefietst. Dat zou ik mezelf niet vergeven.
Van de zomer was ik in Londen en keek ik steeds om me heen. Ik zie je overal. Je bent het nooit.
Twee jaar geleden ontstond op je verjaardag het idee om ‘iets’ te doen, als vriendengroep. Om je te gaan zoeken. Een plan te maken. We kwamen bij elkaar, ik schoof een paar keer aan, we zaten bij cafe Kobalt tegenover het Centraal Station in Amsterdam. Een paar studievrienden, een nichtje, je broertje Jop. En ik dus.
Jij en ik zaten samen in de redactie van de schoolkrant, na school ging ik in Engeland studeren en jij in Amsterdam. Twee keer kwam je me opzoeken. En we schreven elkaar brieven, heel lange brieven. Telefoongesprekken duurden ook altijd uren. Jaren geleden, je woonde net op kamers, belde ik naar je thuisnummer. Ik kreeg je moeder aan de lijn. “Het is wel stil hoor, zonder Gijs”, verzuchtte ze.
We gingen een keer samen op vakantie. Het was 1999, we hadden allebei geen relatie maar wel zin in vakantie, dus boekten we tien dagen Lissabon. In het hostel waar we sliepen, dachten ze dat we een stel waren, en we speelden het spelletje mee – nu kregen we een kamer voor onszelf in plaats van een aftandse slaapzaal die we met anderen moesten delen. En toen de baliedames ons overboekten naar een hostel in een andere stad, knipoogden ze veelbetekenend. Moe en verreisd in die andere stad aangekomen, snapten we waarom. Ze hadden ons de asociaal decadente bruidssuite gegeven.
Tijdens die vakantie hadden we dikke pret. Ik moest grinniken om de betweterigheid waarmee je uren praatte over kunst en over de boeken die je las. De Portugese ‘Wat en Hoe’ was jouw beste vriend, op terrasjes bestelde je de ene na de andere ‘suco de laranja’. Jij wilde elke dag een museum in, ik wilde een kasteel bekijken en een dagje naar het strand. ’s Ochtends spraken we af waar we elkaar ’s avonds zouden zien. Dan aten we, dronken we wijn en kletsten we elkaar bij. Ik ben daarna nooit meer in Lissabon geweest. Hoewel het een prachtige stad is, durf ik niet goed. Ik ben bang voor herinneringen. Dat er sluizen opengaan die niet meer dicht kunnen.
Ik snap het niet, Gijs. De Gijs die ik ken, zou nooit zo maar met de noorderzon vertrekken. Zijn vrienden in de steek laten zou ik me met een beetje moeite nog kunnen voorstellen. Maar zijn moeder en broertjes? Nooit. Sinds je zoek bent, pieker ik me suf. Ik dacht dat ik je best goed kende. Maar misschien heb je je wel al die jaren anders voorgedaan. Ik mis je, maar wie ben je eigenlijk?
Laatst, bij het leeghalen van mijn ouderlijk huis, kwam ik brieven van je tegen. A4’tjes vol beschrijvingen van de eetgewoonten van je huisgenoten. Complete epistels over docenten. Filosofische verhandelingen over het zoveelste zelfinzicht. Ik spelde ze, allemaal. Alles om een clou te ontdekken. Een aanwijzing, iets. Om er achter te komen wat er toch in vredesnaam met je is gebeurd.
Tijdens de bijeenkomsten bij Kobalt lieten we onze gedachten de vrije loop. We reconstrueerden je leven – hadden we iets over het hoofd gezien, signalen gemist? In wat voor problemen was je beland? En, lieve schat, wat het ook was, waarom kon je er met niemand over praten? Je komt uit zo’n fijn, warm nest, waar volgens mij alles bespreekbaar is. Heb je je dan zo eenzaam gevoeld?
Ben je geronseld voor een gekke commune, voor een guerrillabeweging in een ver, vreemd land? Lig je onder een brug met een naald in je arm? Ben je misschien ergens heel gelukkig? Op een eiland, op een boerderijtje met kippen, geitjes en een veranda? Breek je ooit door als acteur en zien we je ineens op the West End? Of lig je in een anoniem graf, ergens op de wereld?
Vragen, vragen, vragen.
De antwoorden komen nooit.
Je moeder schrijft je nog steeds, vertelde ze me laatst, af en toe stuurt ze je lange mails. Het adres is niet opgeheven. Alleen jij weet of het nog wordt gebruikt. Of je de berichten leest die zij, ik, wij, je sturen – misschien wel tegen beter weten in. En of je ons dan ook mist.
Als je toch eens een teken van leven gaf. Een kaartje stuurde, gewoon een ouderwets kaartje, of een brief. Je hoeft er niet op te zetten waar je bent. Of waarom je bent weggegaan.
Natuurlijk willen we dat allemaal weten – maar met het voortkruipen van de jaren hebben we onze wensen bijgesteld. Een teken is genoeg. Alleen maar even: joehoe, ik ben er nog. Ergens.
Lieve, lieve Gijs. Terwijl ik dit schrijf, rollen de tranen over mijn wangen. Waar je ook bent, ik hoop heel hard dat je gelukkig bent. En dat er ooit duidelijkheid komt. Voor je moeder. Voor je broertjes. Voor mij. Want weet je? Ik mis je verschrikkelijk.
O lieve schat, wat hoop ik dat je dit leest.
Houd je goed lieverd.
Een hele dikke kus,
Karin
Elk jaar raken in Nederland naar schatting zo’n vijftien personen langdurig vermist. Van de 16.000 tot 20.000 vermiste personen per jaar is driekwart binnen 24 uur terecht. Zo’n zevenhonderd blijven langer weg dan drie weken.
‘Gijs’ echte naam is bekend bij de redactie van Tijd.