Volkskrant Magazine, 25 augustus 2018
Op een dag, op zomaar een treinstation liep Karin Sitalsing een verwarde vrouw tegen het lijf. Wat zeg je dan? Wat moet je doen? Wie bel je? Pas achteraf dacht ze: ze had wel een mes kunnen hebben!
De jonge vrouw staart leeg voor zich uit, in de spiegel bij de damestoiletten op station Zwolle. ‘Gaat het goed?’, vraag ik haar. ‘Kan ik iets voor je doen, iemand bellen, wil je een pijnstiller?’ Ze draait zich om, kijkt me aan en zegt: ‘Ik ben zó depressief. Ik wil er een eind aan maken.’ Twee seconden later hangt ze om mijn nek.
Dat doet ze niet uit zichzelf, ik heb háár een knuffel gegeven. Niet omdat ik haar ken, maar omdat ik zo gauw niets anders kon bedenken.
Niet dat ik niet iets had bedacht in die twee seconden. Ik bedacht dat ik kon zeggen dat alles goed zou komen. Dat ik haar streng kon toespreken. Dat ik kon weglopen. Ik realiseerde me: dit is nu zo iemand, dit is nu een verward persoon. Een van de velen; jaarlijks meer dan dertigduizend meldingen. We zijn dan we soms iets lezen op de nieuwspagina’s. We zijn dan even verontwaardigd, of verdrietig of bezorgd, omdat je ‘er de laatste tijd zo vaak over hoort’, of omdat ‘ze door de bezuinigingen in de zorg allemaal op straat belanden’. Verwarde man zwaait met mes. Verwarde vrouw loopt over spoor.
Dit alles schoot door me heen, maar één gedachte overheerste: dat ik geen idee had wat de juiste aanpak was en dat er geen tijd was om daarover na te denken. Dat we op een station stonden vol treinen om vóór te springen. En dus, bij gebrek aan iets om te zeggen, omhelsde ik haar, en nu staan we hier, op een plek waar elke dag duizenden mensen aankomen en vertrekken, waar onze verhaallijnen elkaar vandaag toevallig kruisen.
Die verwarde vrouw hangt nu om mijn nek. Ze noemt haar naam, ik noem haar hier Kelly.
In de toiletruimte is nog een jonge vrouw, laat ik haar Lena noemen. Lena en ik kijken elkaar aan over Kelly’s hoofd heen. Kelly heeft geen telefoon bij zich, wel een roze laptop waarop ze Facebook opent. Ze noemt namen, plaatsnamen. Wil ze dat we vrienden of familie waarschuwen, vragen we? Geen antwoord. Ze klapt de computer dicht.
1-1-3, schiet me te binnen, ik fluister het nummer, bang om haar van streek te maken. Lena loopt de stationshal in terwijl ze het nummer op haar telefoon intikt.
Kelly ratelt, orakelt, namen, gebroken zinnen. Woorden, klanken. Dan zegt ze: ‘Lopen, ik wil lopen, zullen we gaan lopen?’ We kunnen onmogelijk samen door het toilettourniquet, maar ik durf haar niet los te laten. Gelukkig is er een toiletmeneer, een tengere man met reggaeveters en dito muts, hij kijkt bezorgd en opent de nooduitgang.
Dierlijk geschreeuw
In de stationshal begint Kelly te huilen. Een bijna dierlijk geschreeuw is het, ze kan amper op haar benen staan. In haar tas zit een aangebroken fles whisky en de geur om haar heen verraadt waar de inhoud is gebleven. Ze wil de roltrap op, maar ik wil beneden in de hal blijven, want Lena is ondertussen hulp aan het optrommelen, en bovendien weet ik dat boven de treinen zijn. Niet naar de treinen, houd haar weg bij de treinen. ‘Ik wil naar buiten, zullen we naar buiten gaan?’, vraaghuilt Kelly. Ze is omlaag gegleden en hangt om mijn middel, ze is kleiner dan ik, maar beresterk. Ik houd haar amper, maar durf haar niet los te laten, hoeveel mensen hebben haar eerder al laten vallen? Laat ik daar niet een van zijn, denk ik. ‘Shhhhhhh. Er komen mensen om je te helpen’, probeer ik haar te sussen, terwijl ik over haar hoofd aai. Ze snikt. Haalt haar neus op. ‘Maar waar blíjven die dan?’, vraagt ze. Ja, goeie vraag, denk ik, hoe lang duurt dit nog? En hoe lang kan ik haar zo houden? ‘Ze komen zo’, zeg ik.
Ondertussen app ik met één hand vriendin G. Vanaf dit station zouden we samen met haar rolstoeltaxi naar de sauna gaan, een kilometer of 30 verderop. ‘Wordt iets later. Heb suïcidale vrouw om mijn middel hangen.’
Kelly blijft huilen, een ouder echtpaar staart ons grijnzend aan, ik wil die grijns van hun gezichten slaan. ‘Al die mensen kijken naar me’, snikt Kelly. Ik kijk op, behalve de twee ramptoeristen loopt iedereen door. ‘Ik wil dat het stopt’, jammert ze.
‘Wat wil je dat stopt?’
Ze snikt. ‘De psychoses.’
Niet alleen laten
Opgelucht begroet ik even later de twee mannen in NS-uniform, ik fluister hen toe dat ze het over psychoses had, dat ze wellicht haar medicijnen niet heeft genomen, of juist te veel ervan, en de drank natuurlijk. Antipsychotica en alcohol – dat kan nooit een goede combinatie zijn.
Ze nemen haar, ons, mee terug naar de toiletten. Er wordt een stoel voor haar neergezet, ze gaat halfhalf zitten maar blijft aan me hangen, dus ik kniel op de grond naast haar. Ze huilt en praat terwijl de mannen op haar ov-chipkaart bekijken waar en hoe laat ze is ingecheckt. Ze schopt haar schoenen uit. Er wordt een wijkagent gebeld. Die arriveert even later, en vraagt: ‘Wat moet ik met haar?’ Ik realiseer me dat hij geen psychiater is, dat dit niet per se zijn werk is, maar ik ben toch verbijsterd. Hallo, wat moet ík met haar?
Haar niet alleen laten, zegt Betsy Strijbos een paar weken later, als ik haar de situatie en de vraag voorleg. Strijbos is trainer bij de cursus Mental Health First Aid, een soort ehbo voor psychische klachten, die in Australië is ontwikkeld en sinds 2016 ook in Nederland wordt aangeboden. De cursus, waar zowel belangstellende particulieren op afkomen als bedrijven en instellingen die in aanraking komen met mensen in geestelijke problemen, behandelt in vier dagdelen de vier meest voorkomende psychische problemen: depressie, angststoornissen, psychoses en gebruik van drank of drugs. Cursisten leren welke woorden ze beter wel en welke juist liever niet kunnen gebruiken, hoe ze het best contact kunnen maken.
Met dat laatste, zegt Strijbos, begint alles. Want dát doen mensen vaak niet bij psychische problemen. ‘Als iemand na een driedubbele beenbreuk op een feestje komt, reageert iedereen vol belangstelling. Maar aan iemand die opgenomen is geweest voor een depressie stelt niemand vragen. Somatische klachten raken alleen de patiënt, maar psychische klachten doen ook iets met de ander. Als een vriend ineens ander gedrag gaat vertonen, raakt dat jou ook. Voor iemand op krukken houd je de deur open en dan weet je wat er gebeurt. Maar hoe iemand in psychische nood reageert is onvoorspelbaar, en dat maakt het eng. Veel mensen denken: oei, zij ziet er raar uit, ik loop door. Niet uit onwil, maar velen weten niet wat ze moeten doen en dat weerhoudt ze iets te doen.’
Dit weet ik allemaal nog niet op het moment dat ik op de grond zit, Kelly naast me op een stoel. Vriendin G. belt: de taxichauffeur is gearriveerd, wat nu? ‘Ga maar’, zeg ik, ‘ik kom later.’ Kelly moet plassen, ze wil dat ik meega, de toiletmeneer opent opnieuw de nooddoorgang voor ons.
Zonder pottekijkers
‘Ik blijf in de deur staan’, zeg ik tegen Kelly. No way dat ze de deur op slot draait en haar polsen doorsnijdt. Nee, nee, nee, jammert ze, je moet mee, ze trekt haar spijkerbroek en slip omlaag en gaat op de bril zitten, terwijl ze me blijft vastklampen alsof ik een reddingsboei ben.
Plassend praat ze, half tegen mij, half tegen zichzelf. Dat ze nooit geleerd heeft haar gevoelens te uiten, dat in haar familie nooit over gevoelens werd gesproken. En dat het beter gaat nu ze een vriend heeft. Zes jaar zijn ze samen, ze hebben een jong kind, en ze heeft hem al zo vaak teleurgesteld, óók al, zoals ze altijd al iedereen teleurstelde, vandaag ook weer, ze moest naar een sportdag, maar zelfs dat heeft ze niet gered, en wat nu als ze haar opleiding niet haalt? Waarom ze zo hard is voor zichzelf, vraag ik. Je bent nog zo jong. Ze is 26, staat op haar ov-chipkaart.
Voor het eerst lijkt ze een beetje te kalmeren, misschien omdat we nu maar met zijn tweeën zijn zonder al die pottekijkers. Ze huilt nog, maar rustiger, en ineens schiet me een ademhalingsoefening te binnen uit de yogales. Probeer eens laag te ademen, zeg ik, naar je buik toe. Wacht, ik doe met je mee, en zo ademen we samen, laag, rustig.
Ze noemt de naam van haar vriend, ik google ‘m, vind een mobiel nummer. Voicemail. Ik stuur een whatsappje: sorry, wij kennen elkaar niet, maar ik sta hier met je vriendin, ze is suïcidaal, kun je hierheen komen? Mijn telefoon piept. ‘Denk dat je een verkeerd nummer hebt gebruikt. Gr.’
Een klop op de deur, onze taxichauffeur. ‘Ik moet nu écht gaan’, zegt hij. ‘Dus zeg het maar. Als ik jou was zou ik nu meegaan.’ Kelly geeft antwoord voor me. ‘Nee, nee, nee, blijf alsjeblieft bij mij!’ Ik kijk de chauffeur aan. ‘Zeg maar tegen G. dat ik later kom.’ Hij knikt en verdwijnt.
Crisissituatie
Weer een klop, een zachtere dit keer. Een tengere vrouw, geschrokken ogen. ‘Crisissituatie’, zeg ik, sorry. De vrouw blijkt de toiletjuffrouw te zijn, ze wijst naar boven, vouwt haar handen en zegt met Spaans accent: ‘Zij heeft spiritual probleem! Wij moeten voor haar bidden!’
Dan is er nieuws. Volgens wijkagent Witte hebben zijn collega’s haar vriend weten te traceren en is er versterking opgetrommeld. Ze kunnen haar meenemen naar het politiebureau. Mevrouw kan meekomen. Kelly probeert op te staan. De tweede keer lukt het, ze hijst haar broek op, samen stommelen we het hokje uit.
De toiletjuffrouw pakt eerst kordaat een stoel, plant Kelly erop, knielt ernaast, en doet haar schoenen aan. ‘Ze doet dit wel vaker’, fluistert Witte me toe.
‘Is het handig als ik meega naar het bureau?’, vraag ik. Liever niet, zegt de agent, dan wordt het voor haar verwarrender. Prima, denk ik, zij weten het beter dan ik. Het doet me zeer haar zo achter te laten, maar Kelly protesteert niet. ‘Geef die mevrouw nog maar een knuffel’, zegt Witte tegen haar. Ze omhelst me, ik zeg iets van ‘pas goed op jezelf’ en dan gaat ze. Tussen de twee agenten in gaat ze de roltrap op, de buitenlucht tegemoet. Ik kijk ze na tot ze boven zijn.
Nu alles voorbij is begin ík te trillen. Mijn horloge vertelt dat er bijna anderhalf uur is verstreken. Anderhalf uur uit het leven van een wildvreemde die toevallig mijn pad kruiste. Haar snot zit op mijn mouw, haar geur in mijn neus. De agenten, de NS-heren, Lena, allemaal zijn ze weg, alleen de toiletjuffrouw en ik zijn nog over, we kijken elkaar aan.
Ik geef haar een hand, bedank haar, ik moet wel een engel zijn zegt ze, op Kelly’s pad gestuurd op precies het goede moment, en ik moet lachen en huilen tegelijk, en dan springen ook bij haar de tranen in de ogen, en pakt zij míj vast, en zo sta ik op een woensdagochtend op de toiletten van station Zwolle, in huilende omhelzing met een Spaanstalige toiletjuffrouw die denkt dat ik een engel ben.
We nemen afscheid, zoenen, zwaaien naar elkaar, lachen en huilen. Ik tril nog steeds, en nu? Licht gedesoriënteerd loop ik naar zo’n NS-infohokje en vraag om raad: hoe kom ik bij de sauna in Bussloo? Gaat het wel goed, vraagt de mevrouw in het hokje, je staat helemaal te beven, dus ik vertel wat er net gebeurd is. Och meid toch, wil je koffie? Ze staat op, ondertussen stort ik mijn hart uit bij haar collega’s en vanuit mijn ooghoek zie ik de toiletmeneer met het rastahaar voorbijlopen. Ik ren op hem af om hem te bedanken, en ook hij wijst naar boven, en hij glimlacht, en wéér tranen, wéér een omhelzing. Wat een bizarre dag is dit, vijf minuten nadat Kelly is vertrokken is het net alsof het nooit gebeurd is, een tableau vivant met toevallige acteurs. Improvisatietoneel, maar dan echt.
Intuïtie
De NS-dame komt terug met een beker koffie. Mijn trein vertrekt over vijf minuten zegt ze, wacht, ze loopt wel even met me mee. Pas je wel goed op jezelf, vraagt ze nog, en ik knik, bedank haar voor haar liefheid, zoek een plekje. Als de trein vertrekt staat ze er nog, ik zwaai en glimlach.
Mijn hoofd duizelt. Heb ik het goede gedaan? Is er zoiets als ‘het goede’? En zo niet, wat had ik dán moeten doen? Hoe had ik dat moeten weten? Ze had wel een mes bij zich kunnen hebben, zegt iemand. Jeetje, ja, niet aan gedacht. Hoe schat je eigenlijk in of je eigen veiligheid in gevaar is? Betsy Strijbos: ‘Het hangt er natuurlijk van af of je iemand kent of niet. In dit geval ging het om een onbekende, op een openbare plek. Blijkbaar voelde het pluis genoeg, zei je gevoel dat het oké was. Als een situatie té heftig of bedreigend aanvoelt, kun je het best de hulpdiensten bellen. Het is dan wel belangrijk dat je kunt uitleggen wat er gebeurt: dat de persoon heel geagiteerd is bijvoorbeeld, of zich dreigend uit. En zeg ook: ‘Ik voel me niet veilig genoeg om in te grijpen en wil hier graag hulp bij.’
‘Je hebt intuïtief het goede gedaan’, zegt Strijbos. ‘Jij heb haar gehóórd en in veiligheid gebracht.’
Hoe vaak komt zoiets voor? Dagelijks, zegt wijkagent Witte later. Goede cijfers zijn er niet. Bij de definitie gaat het al mis, want wat is verward gedrag? ‘Strafbaar’ is afgebakend, vastgelegd in wetten, maar ‘verward’? Toch is er een indicatie te geven. Op verzoek van het Schakelteam Personen met Verward Gedrag onderzocht het RIVM het aantal zogenoemde ‘E33-meldingen’ in 2015 en 2016. E33-meldingen zijn incidenten waarbij personen verward gedrag vertonen. Ook ‘E14-meldingen’ zijn hierbij meegenomen, dit zijn pogingen tot zelfdoding.
Volgens de onderzoekers zijn in 2016 80.000 meldingen gedaan, die ter herleiden waren tot 34.000 unieke personen. Van die 34.000 komen er 13.000 geregeld met de politie in aanraking. Een jaar eerder lag het eerste aantal iets boven de 70.000 en ging het om 30.000 unieke personen. Van hen is tweederde man. Iets meer dan de helft is tussen de 30 en 60 jaar oud. Geen van deze meldingen betrof strafbare feiten.
Wát een respect voel ik voor mensen die hier dagelijks mee dealen, wat een machine die in werking trad, zelfs naar mij, een omstander. Wat een liefde, het ontroert me. En maakt me verdrietig, want: Kelly doet dit vaker, misschien morgen weer, en misschien springt ze dan echt.
Later die dag stuurt agent Witte me nog een berichtje, zoals beloofd. Kelly is na beoordeling door de hulpverleners met haar vriend mee naar huis gegaan. ‘Zo gaat het heel vaak’, schrijft hij. ‘Eigenlijk altijd.’
Zo is dit verhaal ontstaan
Journalist Karin Sitalsing verzeilde enkele maanden geleden in bovenstaande situatie. Na verloop van tijd heeft ze uitgezocht of ze op de juiste manier heeft gehandeld. Ook informeerde ze hoe vaak ‘verwarde personen’ voorkomen. Pas daarna besloot ze dit verhaal op te schrijven. De hoofdpersoon noemde destijds alleen haar voornaam, en hier is ze Kelly genoemd. Enkele andere kenmerkende feiten en omstandigheden zijn weggelaten om haar privacy te waarborgen. Agent Jan Witte, die ambtshalve beschikte over een telefoonnummer, heeft sindsdien enkele malen geprobeerd contact te leggen met de vriend van Kelly. Dat is hem niet gelukt. We weten niet hoe het met haar is. Kelly is zo een anonieme ‘verwarde vrouw’ uit de statistieken gebleven.
De illustraties bij dit artikel zijn gemaakt door Johan Kleinjan.
Meer lezen over Mental Health First Aid kan hier.