Als je kind verslaafd raakt: twee

gamen

Trouw, 21 juni 2014

Eerst was het drank, toen amfetamine, toen gamen. En al die tijd de angst dat hij zichzelf iets zou aandoen. Twee ouderparen vertellen hoe ze omgaan met de verslaving van hun zoon. Vandaag deel twee: het verhaal van Daan.

Daan (21) was altijd al rustig. Een stille, verlegen jongen, beetje dromerig. Daarom valt het zijn ouders lange tijd niet op dat hij continu onder invloed is. Hij werd niet dronken, maar hij had wel elke dag die verdoving nodig, zegt zijn moeder. “Hij was heel angstig. En drank maakte de wereld een beetje minder eng.

Op mensen afstappen, vrienden maken – Daan vindt het doodeng. Als hij op school een presentatie moet geven, komt hij gewoon niet opdagen en zo haalt hij de ene onvoldoende na de andere. Hij blijft twee keer zitten terwijl hij goed kan leren.

Hij gaat zich gothic kleden, hangt rond met een groepje waarvoor iedereen op school aan de kant gaat. Zijn zwarte kleren en kisten geven hem zelfvertrouwen, een identiteit. Tijdens repetities van de band waarin hij speelt, wordt flink ingenomen. Als zijn ouders er achterkomen, moet hij stoppen met de band. Ze weten dan nog niet dat Daan ook op school drinkt, tijdens tussenuren, dat hij drank verstopt bij een vriend thuis.

Als Daan in de vijfde zit, vertelt hij voor het eerst dat hij ongelukkig is en hulp wil. Van de psycholoog krijgt de diagnose ADD, artsen schrijven hem dexamfetamine voor. En hij krijgt antidepressiva.

Daan worstelt zich door zijn middelbare schooltijd. Na zijn diploma maakt hij plannen om in Groningen te studeren. Alles lijkt in kannen en kruiken als hij onverwacht een overdosis drank neemt, samen met alle pillen die hij in huis heeft. Hij waarschuwt zijn broer Erik. Zijn broer maakt hem schoon, stopt hem in bed en zegt: jij stopt met drinken, vriend, anders help ik je niet meer.

De knop gaat om. Daan vertrekt inderdaad naar Groningen. In zijn studentenhuis stelt hij zich voor: “Ik ben Daan, en ik drink niet.”

Hij kan heel star zijn, zegt zijn moeder Judith (52, secretaresse), zwartwit. “Nu weten we dat hij asperger heeft. Daarmee vielen veel dingen op hun plek.”

Op kamers

Judith en vader René (52, consultant) zijn opgelucht, trots ook, maar al snel blijkt dat Daan de ene verslaving heeft ingeruild voor een andere. Hij begint vol enthousiasme aan zijn opleiding, maar met de tentamens komt de druk en met de druk komt de angst weer. Daan trekt zich meer en meer terug in zijn eigen wereld. Nachten haalt hij door met gamen, soms drinkt hij wel vijftien blikjes energydrank om wakker te blijven. Hij houdt het nachtenlang vol op extra doses dexamfetamine, waarvoor hij zijn adresjes heeft. Soms slaapt hij daarna twee dagen op de bank in de gemeenschappelijke woonkamer, terwijl het studentenhuisleven om hem heen gewoon doorgaat.

Daan begint zichzelf te verwaarlozen; poetst zijn tanden niet meer, eet nauwelijks. Als hij een keer tijdens een weekend thuis op de bank in slaap valt, kunnen Judith en René zijn ribben tellen. Pas na twee maanden vertelt hij zijn ouders dat hij met zijn studie is gestopt.

Hij krijgt een baantje, stoelen slepen in een restaurant, maar al na drie dagen verslaapt hij zich en blijft dan maar helemaal weg. Typisch Daan, zegt vader René. “Waar een ander zich herpakt en zijn excuses aanbiedt, durft hij dan gewoon niet meer te komen.”

Ook typisch Daan: een haast kinderlijk enthousiasme om aan dingen te beginnen, en steeds weer die argumenten waarom het dit keer écht goed komt. Zijn nieuwe studie bijvoorbeeld, het komende schooljaar. Zijn ouders betwijfelen of het dit keer zal lukken. Drie weken volgt hij colleges, dan komt de druk – de weken zijn te vol, hij kan het niet, hij wil vakken laten vallen. Hij stopt.

Al die tijd houdt hij contact met zijn ouders. Hun relatie is goed, open. Daan is een schatje, zegt zijn moeder. Veel vroeger, hij woonde nog thuis, reed zij hem naar zijn afspraken met de psycholoog. “In de auto hadden we heel open gesprekken. Ik heb hem toen op het hart gedrukt dat hij ons altijd alles zou kunnen vertellen. Dat we van hem houden en hem nooit zouden veroordelen.”

Zijn ouders zien dat het niet goed gaat, ze maken zich zorgen. Groningen is twee uur rijden, Daans flat is achthoog, wat als hij weer suïcidaal wordt? Die zelfmoordpoging die hij thuis deed was een noodkreet, hij wilde niet echt dood. Maar wie uit het raam springt, kan niet meer terug. Nee, zegt Daan, dat gebeurt niet, hij zal niet springen.

Toch slaan ze telefoonnummers van Daans huisgenoten op, voor het geval ze Daan een keer niet kunnen bereiken. René’s zus, die in Groningen woont, heeft Daans huissleutel. Dat zal nooit nodig blijken, maar het is een fijn idee.

Doodsbang

Daan begint aan een dagbehandeling bij het UCP, de psychiatrische afdeling van het Universitair Medisch Centrum Groningen, het UMCG. Hij gaat braaf naar de behandeling maar verzwijgt zijn verslaving. Na de behandeldag heeft hij vrij spel om te gamen – geen werk, geen opleiding, tijd genoeg. Maar ook bij het UCP mist hij een paar keer en laat dan helemaal verstek gaan.

In de vierde week zegt het UCP de behandeling op. Wel willen de behandelaars met Daan in gesprek over een vervolg, ze laten het woord ‘opname’ vallen. Het is vrijdagmiddag. Dat hele weekend doet Daan geen oog dicht. “Hij was doodsbang dat hij zichzelf iets zou aandoen”, zegt Judith. “Hij belde me. Ik zat thuis zonder auto, maar ik hoefde geen auto te lenen zei hij, echt niet, een vriendin was bij hem. Zij ging met hem mee naar het UCP, waar hij zich zou laten opnemen.”

Zijn moeder dacht aan die acht verdiepingen. Uiteindelijk kwam hij op een gesloten afdeling terecht. Soms, zegt zijn vader, is zijn angst ook zijn redding. “De angst dat hij zichzelf iets aandoet is groter dan de angst voor opname.”

Twee weken zit hij gesloten, daarna verhuist hij voor nog eens vijf weken naar een open afdeling.René en Judith bezoeken hem geregeld. Hun zoon kikkert op, hij eet weer normaal, gezond, de kilo’s vliegen eraan. Soms is het moeilijk dat Groningen zo ver weg is, maar Daan voelt zich daar thuis. En, zegt Judith: die twee uur rijden waren soms ook heel fijn om alles van haar af te laten glijden.

Na die zeven weken weet Daan het zeker: het gaat lukken. Echt. Hij wil naar huis.

Op zijn kamer liggen zijn medicijnen en een traytje energydrinks. Na drie weken zit hij weer in zijn oude patroon. Als hij weer wil worden opgenomen, weigert het UCP. Het is een vlucht, zeggen ze daar. Pak de oorzaak aan, structureel. Daan is verdrietig. Het kwartje valt na een gesprek met een psychiater. De arts zegt het zonder omhaal: jongen, je bent verslaafd, geef het nu eens toe.

Een indringend gesprek met zijn ouders volgt. “Denken jullie dat ik verslaafd ben?”, vraagt Daan zijn ouders. Euh, ja. Judith: “Dat was de eerste keer dat hij het wilde toegeven, zonder ervoor weg te lopen.”

En dan nóg: pas na zeven maanden in de Breegweestee, de afkickkliniek voor adolescenten waar hij wordt opgenomen, dringt tot Daan door dat hij nooit meer zal kunnen gamen. Stoppen met gamen vond hij het ergste wat er was. Gamen was voor hem was meer dan een spelletje, hij haalde er zijn sociale contacten uit, bouwde vriendschappen op over de hele wereld. In de echte wereld vond hij dat eng en moeilijk, maar online voelde hij zich vrij. Veilig.

Zwaardvechten

Inmiddels zit Daan in de laatste fase van zijn opname, hij hoopt binnenkort weer op zichzelf te wonen en in september te beginnen met een nieuwe studie. Hij sport, doet aan zwaardvechten, doet spellen als Warhammer. Alle spellen mogen, zo lang ze zich maar in de echte wereld afspelen, met live contacten. En hij schrijft verhalen, net als vóór zijn verslaving.

René: “Hij is een stuk fitter, ook in zijn hoofd. Veel meer mens. Hij is van al die verdovingen af, ook de antidepressiva. Die zijn voorzichtig afgebouwd. Maar we zijn er nog niet. Nu moet hij het volhouden.”

Het moment dat Daan werd opgenomen in de Breegweestee gaf hen rust, zegt Judith. “Dan weet je: hij is veilig, hij eet goed. Straks moeten we ons weer afvragen hoe het met hem gaat. En, als hij een paar dagen niets laat horen, zal er altijd die zorg zijn: waarom belt hij niet?”

Pas als Daan veilig in de kliniek zit, zoals afgelopen zomer, voelt Judith hoe moe ze zelf is. De nachten dat ze lag te malen breken haar op, ze meldt zich ziek, zoekt hulp. Inmiddels werkt ze weer drie ochtenden op therapeutische basis. Het is vooral heftig als ze erop terugkijkt, zegt ze. “Op dat moment waren we alleen maar bezig met: we moeten verder, Daan moet verder. Dat hield ons op de been.”

René heeft op zijn werk verteld dat zijn zoon in een kliniek zit, wie meer wil weten vraagt door, zo niet, dan niet. Het geeft hem de ruimte, zegt hij, om even weg te lopen als zijn telefoon gaat – geen krampachtig gedoe. Judith hield het in eerste instantie bij haar naaste collega en haar leidinggevende, maar kreeg daar last van. “Ik zat daar als een gewoon mens, maar ik maakte iets mee dat niet gewoon was. Delen helpt me om het draaglijker te maken.”

Hun oudste zoon Erik was lange tijd boos op Daan: waarom doet hij niet gewoon normaal? Zijn zusje Fleur kijkt erg op tegen haar grote broers en vond het moeilijk te zien dat het slecht ging met Daan.

Judith: “We maakten steeds afwegingen: wat vertellen we haar wel, wat niet? Hoe houden we het gezin bij elkaar?”

Het vormt je, zegt Judith. Laatst vertelde een vriendin haar over de problemen die ze had met háár zoon. Wat fijn, zei ze tegen Judith: jij veroordeelt hem niet, andere mensen weten precies wat hij fout doet. “Waarom zou ik die jongen veroordelen?”, zegt Judith, “het is al moeilijk genoeg. Ik kan mijn vriendin beter helpen met wat ik weet.”

 

Reacties zijn gesloten.