Trouw, 13 april 2013
Waarom ze alles wat ze meemaakt meteen moet delen op sociale media, vraagt de vriend van Karin Sitalsing. Dat weet ze zelf eigenlijk ook niet. ´Misschien ben ik wel verslaafd aan aandacht.´
Eigenlijk wist ik het wel toen ik eraan begon: dit kon wel eens helemaal verkeerd gaan. Ik ben een nogal dwangmatige communiceerder – iedereen die me kent, zal dit beamen. Ik wist dat ik gevoelig ben voor dit soort verslavingen. Dat maat houden niet echt mijn ding is. Maar toch ging ik op Facebook.
En, laten we wel wezen: het bracht me veel goeds. Mijn dagelijkse shotje social talk – ik ben een eenzame eenpitter. Facebook hielp me zakelijk: ik vond er interviewkandidaten en hengelde klussen binnen. Privé was het ook leuk, ineens had ik weer contact met familie en studievrienden in verre, vreemde landen. En ik stelde een Facebookvriendin voor aan mijn broer. Nu is ze mijn schoonzus.
Maar goed.
De laatste tijd was mijn Facebookverslaving flink uit de hand gelopen. Het ging vooral mis toen zo’n anderhalf jaar geleden de iPhone in mijn leven kwam. Ineens was het wel heel makkelijk om even snel een foto te maken en die meteen op Facebook te zetten. Ineens ‘zag’ ik ook overal foto’s. Zag ik ergens een grote bos hout voor een deur, dan zette ik die op Facebook met als bijschrift ‘Ik belde aan bij een vrouw met een grote bos hout voor de deur.’ Steeds vaker betrapte ik mezelf erop dat ik ging denken in fotobijschriften.
Op mijn posts kwamen veel reacties, die een schrikbarend aanmoedigend effect hadden. En hoe vaker ik iets op mijn prikbord zette, hoe vaker ik tussentijds ging checken of daar alweer op gereageerd was. Ik was stiekem teleurgesteld als het niet zo was. En gerustgesteld als ik die rode cijfertjes zag die duidden op interactie.
Mensen die zich beklaagden over Facebook snapte ik niet. ‘Waarom zou ik moeten lezen dat vage kennis A. een appeltaart heeft gebakken?’ Dat hoef je toch niet te lezen, zei ik dan, je kunt toch selectief scrollen? Met het tegenovergestelde kritiekpunt kon ik nog minder: ‘Waarom zou iedereen moeten lezen dat ik een appeltaart heb gebakken?’ Ja, duh. Je bent er toch zelf bij wat je er allemaal op zet?
Toch drongen de Facebooktwijfels langzaam mijn hoofd binnen. De post van een Facebookvriendin (o ironie) zette me aan het denken. Zij had gedroomd dat ze iets heel bijzonders had meegemaakt, maar dat vervolgens met niemand kon delen. En dat was geen fijn gevoel. Wat zei dat over haar, vroeg ze zich af in haar post?
Oef, die kwam binnen. Dat ging over mij. ‘Waarom moet je alles meteen delen?’, vroeg mijn lief – totaal wars van sociale media – soms, als ik weer eens een foto maakte van een spectaculair toetje in een restaurant. Ik haalde mijn schouders op. Dat wist ik eigenlijk ook niet.
De droom bleef door mijn hoofd spoken. Het leek wel alsof dingen alleen maar waarde hadden als ze gedeeld werden. Alsof ze eerst gelegitimeerd moesten worden. Het deed me denken aan die vraag over een omvallende boom in een lege ruimte, en of die boom wel geluid maakt als er niemand is om het te horen. Zijn dingen die we meemaken wel echt, hebben ze wel waarde als er niemand is om ze te liken?
Misschien was dat het wel. Misschien was ik eigenlijk niet verslaafd aan Facebook, maar aan aandacht. Aan bevestiging. Publiek. Applaus.
Ik nam mijn Facebookgedrag eens kritisch onder de loep. En ja. Ik bleek meer een schrijver dan een lezer. Ik ben vooral bezig met zelf dingen delen dan dat het met echt altijd interesseert wat anderen posten. Een exhibitionist ben ik. Een virtuele potloodventer.
Want wat zet ik er eigenlijk allemaal op? Foto’s, dus. Van een mooie zonsondergang, van mijn benen in een gekke panty. Van een grappig straatnaambord. Van artikelen die ik schrijf. Maar ook posts. Over de bezoekjes van mijn neefje en nichtje. Over dat we samen hartjestosti’s bakken. Over dat ik maandagochtenden mooi en beloftevol vind.
Ineens ging ik alles met heel andere ogen bekijken. Want eigenlijk, als ik heel eerlijk ben, bedoel ik met al die posts: kijk mij eens leuk/grappig/goed bezig/vrolijk/mindful/een leuke tante zijn. Au. Dat deed pijn.
Ik besloot ermee te stoppen. Misschien zou ik dan weer beter gaan slapen, of me niet meer continu zo opgejaagd voelen. En ik zou gemakkelijk zonder kunnen, zei de streber in mij. Dus.
Drie weken hield ik het vol. En eigenlijk was mijn Facebookstop lang niet zo stellig en stoer als hij klinkt, maar eerder een soort halfbakken afkickpoging. Want ik bleef elke dag een link naar mijn blog posten – mijn 365-dagen-project, hoe zou ik al mijn trouwe fans kunnen teleurstellen? Verder reageerde ik braaf nergens op. Als ik me echt echt écht niet kon inhouden, stuurde ik een privéberichtje.
Die zelfopgeworpen drempel bleek te werken, want ik werd een stuk minder geobsedeerd. Was mijn iPhone eerder nog een soort vergroeisel dat zo’n beetje chirurgisch uit mijn hand verwijderd moest worden – nu bleef hij soms wel een halfuur onaangeroerd. En ja, dat is lang, voor mijn doen.
De ontwikkeling ging niet van het ene op het andere moment. De eerste dagen merkte ik pas goed hoe vaak ik daarvoor eigenlijk naar mijn telefoon had gegrepen. Vaak was het gewoon uit verveling. Een gewoonte, om iets te doen te hebben. Dom tijdverdrijf.
En ja, mijn verslaving bleek inderdaad niet om Facebook zelf te gaan, maar om het communiceren. Want wat gebeurde er? Toen ik wegbleef van Facebook ging ik meer twitteren.
Enfin, na die opstandige afkickfase legde mijn lichaam zich erbij neer, het begon verzet te staken en er kwam langzaam zowaar iets van rust in mijn lijf. Een paar avonden lukte het mezelf om niet tóch nog even op Facebook te kijken. Op die avonden volgden nachten waarin ik doorsliep zonder wakker te worden met een tollend hoofd. Als ik de volgende ochtend dan eindelijk toegaf aan de verleiding, had ik niets gemist. Natúúrlijk had ik niets gemist. En toch brak de volgende avond weer een nieuwe strijd aan om weg te blijven van mijn objet d’addiction.
Na die drie weken ging ik weer voorzichtig dingen plaatsen. Kom op, een krantenartikel over een staande ovulatie, daar gaan je handen toch van jeuken? En toen ik bij het leeghalen van mijn ouderlijk huis de meest hilarische vondsten deed op mijn oude meisjeskamer, deelde ik die – gek genoeg hielp het me ook wel door de ergste vlagen van weemoed heen. Toch werd mijn geFacebook niet meer zo geobsedeerd en neurotisch als voor de stop. En daar ben ik best blij mee. En mijn nachtrust ook.
Maar de verleidingen, ze blijven op de loer liggen. Want er is ook nog twitter, en er is ook nog Whatsapp. Ik ben een kleuter in een snoepwinkel vol glimmende zuurstokken en mierzoete spekken met chocola, en dropjes en van die zuurtjes waar je gehemelte van stuk gaat – en tóch blijven eten hè.
Het allerbeste zou zijn om het van mijn telefoon af te gooien. Dat merkte ik toen ik eens ergens was zonder wifi – wat een rust. Maar ja, mijn blog, ik heb volgers die iets van me verwachten. Die zouden natuurlijk ook gewoon op mijn blog kunnen kijken zonder elke dag gemakzuchtig het linkje op Facebook af te wachten, maar zouden ze dat doen? En eigenlijk is dat blog gewoon een smoesje. Ik weet het wel. Zou ik het trekken om niet ‘gezien’ te worden? Daar is-ie weer, de potloodventer in mij.
Ik weet wat u denkt. Hoezo moet Facebook van die telefoon af? Waarom moet ze in een wifiloze omgeving zijn – ze kan toch ook gewoon van die telefoon áfblijven? Neen, dus. Dat kan niet.
Een tijdje geleden was ik voor mijn werk in een opvangcentrum voor slachtoffers van loverboys. Die meisjes moeten bij aankomst in de opvang hun telefoon inleveren. Dit om ze te beschermen tegen ‘foute’ contacten – ze zijn erg gevoelig voor aandacht en prikkels – en om ze rust te geven. Ik durfde niet te vragen of ik de mijne erbij mocht gooien, op de grote stapel.