Thuis in de cel

PI sleutelbosbewaker 8122 Tryntsje Nauta

Trouw, 21 september 2013

Als rechtbankverslaggever zag Auke Zeldenrust menig crimineel de zittingszaal verlaten. De rechter had gesproken, het verhaal was klaar. Maar dán? Hij vroeg het zich af, elke dag als hij op weg naar zijn werk langs de Leeuwarder gevangenis fietste. Daarom leefde Zeldenrust een jaar lang een dag per week tussen de veroordeelden. 

Tevfik is gek op zijn dwergpapegaai. Het beestje – groen, roze kopje, heet Pasha, ‘koning’ in het Turks. Tevfik is een grote, joviale man van 49, die geweldige pizza’s bakt.’s Hij laat het vogeltje uit zijn hand eten, zet het op zijn schouder en geeft het soms voorzichtig een kusje. Nog twee jaar, dan komt Tevfik vrij. Hij heeft zijn ex-vrouw vermoord.

Misschien was dat wel de grootste verbazing, zegt de schrijver. Die bevreemdende contrasten. De hardste criminelen die bang zijn als kleine kinderen als ze naar de tandarts moeten. Of dat je gezellig met iemand staat te kletsen bij het biljart. En dat je even later hoort dat die moppentapper een gewelddadige moord heeft gepleegd.

Het is 4 januari 2012 als Zeldenrust voor het eerst door het detectiepoortje gaat. Even later staat hij een beetje onwennig in de lange gang. Hij mag overal vrij rondlopen, er loopt niet continu een beveiliger achter hem aan. Aan zijn broek hangt de pieper die iedereen in de bajes heeft – één druk op de knop en binnen vijftien seconden is er hulp.

Zeldenrust kijkt omhoog en ziet tientallen mannen die over de reling naar hem staan te kijken. Hij slikt even. ‘Ik had gedacht dat de gedetineerden op de een of andere manier herkenbaar zouden zijn. Het was net een soort dierentuin, maar dan eentje waar de leeuwen vrij rondliepen. Ik was dit project aangegaan om de mens achter de gedetineerde te zoeken. Maar wat als ze nou toch leeuwen blijken te zijn?’

Vrienden bestaan hier niet, leert hij, alleen bondgenoten. Het is ieder voor zich. Hij wordt uitgeprobeerd. Kan hij niet iets regelen, want heus, ik zit hier onschuldig. ‘Elk beetje ruimte dat je geeft, wordt ingenomen. Dus ik zei: ik kan jullie niet vrij krijgen, en daarvoor ben ik hier ook niet. Ik wil alleen maar weten hoe het hier is. Duidelijk zijn is alles.’

De verhalen die hij al snel te horen krijgt, grijpen hem bij de strot en kruipen onder zijn huid. Veel ‘dorpsbewoners’ komen uit een wereld waarin geweld heel gewoon is, merkte hij, soms al generatieslang. ‘Zoals wij elkaar een hand geven en een kop koffie drinken, zo gewoon is het voor anderen om een wapen te trekken. Dat referentiekader is totaal anders.’

Zo vertelde een gevangene tijdens een keuvelpraatje dat hij zijn vrouw een mes op de keel had gezet, omdat ze het slot op de deur had veranderd. ‘Maar dat doe je toch niet?’, vroeg een geschrokken Zeldenrust. ‘Jawel Auke, dat zou jij ook doen, ik weet het zeker’, luidde het antwoord. Nee hoor, zei de schrijver. Echt niet. ‘Dan ben je gewoon een sukkel.’

De verhalen hebben vaak een rauw en triest randje. Er is veel eenzaamheid, veel verveling. Er is een man die geen drankprobleem heeft, maar toch naar de anti-alcoholtrainingen gaat. Om maar iets te doen te hebben. Een bewaker zegt: ‘het is hier net een bejaardentehuis, maar dan saaier.’

En er was eens een gevangene van wie tijdens zijn detentie het hele gebit werd opgeknapt, alleen zijn voortanden moesten nog, maar toen zat de celstraf erop. De man gooide een winkelruit in, wachtte geduldig op de politie en werd weer opgesloten. Eenmaal binnen meldde hij zich triomfantelijk grijnzend bij de tandarts. ‘Zo, waar waren we gebleven?’

Soms is het ook gewoon gezellig. De praatjes bij de tafeltennistafel of tijdens het darten. Tweede Kerstdag, waar je grote drugsbazen luid schaterend ziet sjoelen en spijkerbroekhangen. In de bieb, waar de Panorama altijd uitgeleend is, en waar de Bijbel en de Koran populair zijn omdat je van het dunne papier de perfecte shagjes kunt rollen. En er is de moedereend, die sinds jaar en dag haar eieren legt onder de boom op de luchtplaats. De kuikentjes worden vertroeteld, gevoerd, ze krijgen een badje, tot ze groot genoeg zijn en uitvliegen, weg, over de hoge muur. Zij wel.

PI jongen in isoleercel neg016 10 Tryntsje Nauta

Toch vergeet Zeldenrust in al die maanden nooit waar hij is. Staat hij boven bij de reling met een groepje gedetineerden te kletsen, zegt er ineens eentje: durf je wel naast een moordenaar te staan? ‘Ik ben niet zo snel bang hoor’, antwoordt de schrijver snel. Maar nu geeft hij toe: ‘natuurlijk schrok ik wel even. De onberekenbaarheid van deze mensen, daar moet je je continu van bewust zijn. Ik wist wel dat ze geen enkel belang hadden om mij iets aan te doen. Maar als de sfeer omslaat kan zo maar de vlam in de pan slaan.’

‘Het is een dorp’, zei de toenmalige gevangenisdirecteur tegen Auke. ‘Een dorp waar nooit over geschreven wordt.’ Dat beeld klopt wel, weet hij nu. ‘Er wordt gelachen, gehuild, ruzie gemaakt en ontzettend veel geroddeld. Er zijn markante dorpsbewoners en onopvallende. Maar het is wel een bijzonder dorp, want niemand kan het dorp uit. En er wonen alleen maar mannen.’

Hij kiest zijn interviewkandidaten zorgvuldig om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de dorpsbewoners. Zo spreekt hij een first offender, een levenslang gestrafte, een vader en zoon die samen in de bajes zitten. Een man van 83 die aan kinderen heeft gezeten, de schrijver bezoekt hem op zijn verjaardag – geen bloemen, geen slingers.

Ook medewerkers interviewt hij – hoe meer tatoeages, hoe banger, zegt de tandarts. Hij gaat mee met een zogenoemde spit-actie: midden in de nacht, als alles doodstil is, een verrassingsinval met drugshonden. Hij doet mee aan de arbeid, gaat mee sporten. Al vinden zijn nieuwe dorpsgenoten hem wel een mietje als hij niet aan de gewichten gaat hangen, maar op de hometrainer plaatsneemt.

Ook laat hij zich een nacht opsluiten. Pas als het jaar er bijna op zit, bewust, want de claustrofobische Zeldenrust weet dat het heftig zal zijn, maar hij moet voelen hoe het is, vindt hij. Als om vijf uur ’s middags de deur in het slot valt, moet hij wel even slikken. Daar zit hij dan met z’n magnetronmaaltijd. Hij komt de avond door met lezen en het journaal kijken, maar als voor de zesde keer hetzelfde nieuws voorbij komt, is hij er wel klaar mee. De avond duurt lang, en als de volgende ochtend een kwartier te laat de deur wordt geopend, is hij boos. ‘Hallo, half acht is toch half acht?’ Dat vond hij moeilijk, zegt hij. ‘Dat ik de regie kwijt was. Als niemand de deur open deed, had ik gewoon pech.’

Toch relativeert hij: ‘Hoe je het wendt of keert, ik zat natuurlijk niet echt vast Ook als ik een jaar in die cel had gezeten, dan had ik nog niet geweten hoe het écht voelt.’

De buurman, die gewend is dat Zeldenrust’s avonds weer naar huis vertrekt, ziet hem op die ochtend uit de cel komen. ‘Verrek’, roept hij. ‘Ze hebben de schrijver opgepakt!’

Wat hem het allermeeste raakte? Zonder twijfel: de vader- en kinddagen die vier keer per jaar worden gehouden. Op die dagen is het detectiepoortje omgedoopt tot ‘piepende toverpoort’ en wandelen de kinderen achter een als paashaas verklede bewaker aan de gang door. De vaders lopen onrustig heen en weer: komen ze al? In de gymzaal staat een springkussen, er zijn stiften en knutselspullen, de vaders moeten iets leuks met hun kinderen doen, is allemaal bedoeld voor straks, zodat ze elkaar nog kennen als papa vrij komt. Dat het gedetineerden zijn die cola inschenken en patat bakken weten de kinderen niet, sommigen weten niet eens dat hun vader vastzit, een enkel kind is er stellig van overtuigd ‘op papa’s werk’ op bezoek te zijn.

Het afscheid snijdt genadeloos door merg en been. Kinderen die papa nu al missen, die niet terug willen naar mama. Die willen dat papa thuiskomt, hoe lang nog papa? Vaders die hun betraande gezicht afwenden als de paashaas hun kroost weer meeneemt. ‘Dit is het rottigste moment van de hele dag’ slikt er eentje. ‘En ik heb deze shit al 8,5 jaar.’

In zijn boek wisselt Zeldenrust interviews af met reportages, historische feiten over de Marwei en over het gevangeniswezen in het algemeen. De eerste helikopterontsnapping van Nederland (1991) krijgt een prominente plek, net als de dood van creatief therapeute Carien Hofman, die in 2003 door een gevangene werd neergestoken met een beitel. Het boek is rijk voorzien van sfeerbeelden die fotografe Tryntsje Nauta maakte.

Af en toe komt de schrijver gezichten tegen die hij kent uit de bajes, in de kroeg, bij het boodschappen doen. Soms wenden ze hun gezicht af. Dat snapt hij wel.

Nee, zegt hij, hij is niet harder geworden door zijn bijzondere jaar, of rechtser. Hij heeft nu geen raar en verwrongen mensbeeld. Eerder juist heeft hij bevestigd gezien wat hij eigenlijk al wist: dat gedetineerden geen leeuwen zijn, maar mensen. Geen slechte mensen, maar mensen die iets slechts hebben gedaan, die linksaf gingen waar anderen rechtdoor liepen. Het is makkelijk om te oordelen, zegt hij, we delen de wereld graag in in goed en fout, dat is comfortabel en overzichtelijk, we willen graag dat de slechterik de ander is. Maar de slechterik kan ook een heel liefhebbende vader zijn die staat te huilen als zijn kind weer naar huis gaat.

PI sinterklaas_op_afdeling 8290 Tryntsje Nauta

De schrijver

Auke Zeldenrust (1965) is journalist bij Omrop Fryslân in Leeuwarden. Voor deze omroep versloeg hij onder meer geruchtmakende rechtszaken, zoals de zaak-Vaatstra. Dorp achter tralies is zijn vijfde boek. Eerder schreef hij onder meer 150 Friese Helden over de bekendste Friezen van de afgelopen eeuw.

De foto’s bij dit artikel (en voor het boek) zijn gemaakt door Tryntsje Nauta  

 

Reacties zijn gesloten.