Nog één keer afscheid, als eerbetoon aan een hecht gezin

oorburg

Trouw, 19 november 2016

Ze bleef over als jongste uit een gezin van twaalf mensen, Titia Oorburg (88) uit Veendam. Ter nagedachtenis aan hen plaatste ze een rouwadvertentie in de regionale krant. ”Het is een soort afsluiting.”

Een opvallende rouwadvertentie, afgelopen zaterdag in Dagblad van het Noorden. ‘Ter herinnering aan ons gezin’, staat erboven, en: ‘Nu mijn laatste zus Jantje is overleden, wil ik nog eenmaal mijn ouders, broers en zussen noemen.’ Dan twaalf namen: eerst die van vader en moeder, gevolgd door negen kinderen. De laatste naam, helemaal onderaan, is van de vrouw die overbleef: Titia Oorburg uit Veendam, nu 88.

Twee jaar geleden bedacht ze: als ik alleen overblijf, wil ik nog één keer alle namen van ons gezin noemen, met de data erbij. Toen Jantje op 1 november stierf, haalde ze het briefje tevoorschijn uit het laatje waar het al die tijd had klaargelegen. Nu staat de salontafel vol condoleancekaarten uit het hele land, veel van wildvreemden. Zelf kan ze de krullerige handschriften niet meer ontcijferen, maar ze zal de hulp vragen haar de teksten voor te lezen.

“Het is een soort afsluiting”, zegt ze, in haar stoel bij het raam. Af en toe neemt ze een slokje thee, op een schotel ligt een kniepertje, een traditioneel Gronings wafeltje. “Niet eens zo zeer van Jantje, maar van ons hele gezin. Een laatste afscheid.”

Ze slikt even.

“Misschien is het omdat ik alleen ben, dat ik vond dat ik dit moest doen. Omdat ik zelf geen gezin heb.”

Vader Roelf werd geboren in 1882 als zoon van de botenbouwer aan het Beneden Dwarsdiep, die nog houten schepen maakte. Ook Roelf ging boten maken, net als twee broers. ‘Bootjemoaker‘, werd hij genoemd in Veendam. Op zondag liep hij vaak te zingen, altijd dezelfde woorden, altijd psalm 146, vers drie. De eerste zin resoneert nu in de advertentie:  ‘Zalig hij, die in dit leven Jacobs God ter hulpe heeft.’

Twee van de tien kinderen stierven jong. Titia’s tweelingbroer Willem overleed in 1929, elf maanden oud. Een tweede Willem, geboren in 1931, werd net geen maand. “Toen was ik de jongste. Jarenlang wilde ik een klein broertje of zusje. Nooit geweten dat ik mijn ouders daar zo veel pijn mee deed, natuurlijk.”

Och, vertelt ze, ze had een gezellige jeugd, hecht gezin, weinig ruzie, je wist niet beter. Vier keer per dag liepen ze een halfuur naar school en terug, soms touwtjespringend, soms knikkerend. “En een keer was er brand aan het Westerdiep en gingen we op de stoep zitten kijken. Op school vertelden we dat we er niet door mochten van de brandweer.”

Ze lacht.

Toen moeder Aaltje in 1965 overleed, ging Titia, die eerder bij een gezin in de huishouding werkte, voor haar drie nog thuiswonende broers zorgen. Dat deed ze dertig jaar lang, tot de laatste twintig jaar geleden naar een verzorgingstehuis ging. In die dertig jaar was ze actief bij de vrouwenvereniging en secretaresse bij de Gereformeerde Vrouwenbond – ”dan was ik er even uit.” Met de bond ging ze soms ook op vakantie: Ermelo, Zeeland, een keer naar Noorwegen, maar nooit langer dan zeven dagen, want dan waren thuis de gehaktballen op. “Ik kon mijn broers toch niet in de steek laten?”

Ze laat een foto zien van het gezin, het album met jeugdfoto’s en krantenknipsels over de zaak van opa en pa ligt binnen handbereik, naast de Veenkoloniale Almanak. Zij draagt als enige op de foto iets lichts – roze stof uit Amerika, zegt ze. “Van net na de oorlog.”

Nu heeft Titia Oorburg kortgeknipte grijze krullen en een breekbare stem. Ze woont al twintig jaar in een appartement vol bloemen: anturiums, orchideeën en lidcactussen vol rode en roze knoppen. De kleedjes en schilderijtjes haakte en borduurde ze zelf, vroeger, toen haar ogen nog goed waren. Bij de voordeur staat de rollator voor buiten, in de woonkamer het binnen-exemplaar, dat wat hoger is en als tafeltje te gebruiken. Ze laat zien hoe. “Handig hoor!”

Ze bezoekt nog altijd de ouderenmiddagen en koffie-ochtenden van de kerk. ”En eens per maand ga ik met de taxi naar het centrum. Ik krijg eten van Tafeltje Dekje, heb hulp in de huishouding en bij het douchen. En de buren komen vaak langs. Daar heb ik het mee getroffen hoor. Nee, eenzaam ben ik niet.”

Maar het is wel verdrietig om als enige over te zijn, toch?

Stilte.

“Ja. Dat is het ook.”

Veertien keer is ze ‘overoudtante’, zoals ze zelf zegt: van achterkleinkinderen van haar zussen. “En allemaal krijgen ze op hun verjaardag een kaartje van tante Titia. En zij vergeten mij ook niet. Soms komen ze me opzoeken. En ze bellen geregeld.”

De grootste klap, vertelt ze, was de dood van zus Martje in 1963. “Zij was pas 37 en had een dochter van acht. Gisteren heb ik nog om haar gehuild.”

Martjes dochter, inmiddels oma, liet haar peuterkleindochter door de telefoon een liedje zingen op de verjaardag van overoudtante Titia. “Ik was in tranen. Dat had mijn zuster toch moeten meemaken?”

De Veendamse is verbaasd over alle aandacht, maar vindt het ook mooi dat de advertentie zo veel losmaakt. ”Ik wilde dit graag doen. Het geeft me rust.”

Glimlachend: ”Ik ben 88 en heb nergens medicijnen voor. Dat magst der wel bie zetten. Hadden mijn ouders vast niet gedacht van dat lutje ding.”

De foto bij dit artikel is gemaakt door Reyer Boxem. 

Reacties zijn gesloten.