Panorama, 12 november 2014
Vijf afkickklinieken voor jongeren vanaf twaalf jaar telt Nederland. De oudste, Het Bauhuus, staat in Groningen en opende precies tien jaar geleden. Panorama’s Karin Sitalsing loopt een dagje mee op de opname-afdeling, waar de verslaafde jongeren eerst vier weken detoxen en vervolgens advies krijgen over een vervolgbehandeling.
Kevin kookt vanavond. Geen vervelend vooruitzicht, want Kevin is kok. Althans: dat wás hij, tot hij een maand geleden op staande voet werd ontslagen. Een collega had hem een borrel zien pikken uit de drankenkast. Die collega wist niet dat Kevin al jarenlang, elke keer als hij iets uit de vriezer moest pakken, stiekem een teug jägermeister nam. Dat hij eigenlijk continu onder invloed was, dagelijks een fles berenburg leegdronk, en de ochtenden begon met citroenbrandewijn – lekker fris. Eigenlijk dronk Kevin alles, als er maar alcohol in zat. ‘‘Op het laatst vond ik het al lang niet meer lekker. Soms zat ik er echt bij te kokhalzen. Maar mijn lichaam had het nodig.’’
Kevin, een lange blonde jongen van bijna 22 met sproeten, loopt op badslippers met zwarte sportsokken door de supermarkt met sociotherapeuten Irene en Marije, en met de gameverslaafde Robert, met wie hij vanavond ‘kookdienst’ heeft. Hij heeft een trainingsjasje aan en een spijkerbroek. In het mandje verdwijnt een paar kilo gehakt, zes flessen pastasaus en een paar pakken spaghetti. ‘‘Mag ik ook een fles spiritus?’’, grapt Kevin. Zijn ogen twinkelen. Irene trekt haar wenkbrauwen op. ‘‘Dat lijkt me niet zo’n goed idee.’’
Sinds een paar dagen zit Kevin in Het Bauhuus, in de tiendaagse crisisopvang van de jongerenkliniek. Toen hij hier kwam, hoestte hij bloed. Vier tot zes weken wachten op een reguliere plek was geen optie.
Kevin is momenteel de enige in crisisopvang, de andere acht jongeren op de opname-afdeling zitten in de detox. Hun verslavingen lopen uiteen: harddrugs, softdrugs, drank, gamen, of meerdere middelen in wisselende samenstellingen. In deze vier weken worden ze geobserveerd en onderzocht, voeren ze gesprekken met onder anderen de verslavingsarts, met socio- en systeemtherapeuten. Verder bestaat het team uit een psychiater, een psycholoog, een creatief therapeut, een sportdocent en een teammanager. Ook is er een sociaal-juridische dienstverlener aan boord, die de jongeren bijstaat die bijvoorbeeld schulden hebben. Vierentwintig uur is er begeleiding.
In die vier weken moet duidelijk worden wat het beste vervolg is: een behandeling in een van de klinieken van Verslavingszorg Noord-Nederland Het streepje hoort er niet tussen! (VNN), ambulante hulp, of misschien is de jongere wel helemaal afgekickt. In dat laatste geval is er wel nazorg: een voormalig ‘bewoner’ krijgt nog geregeld iemand van VNN op bezoek.
Het programma is gericht op structuur: de jongeren hebben vaak geen enkel ritme meer, bijvoorbeeld omdat ze hun complete dag- en nachtindeling hebben omgegooid. Opstaan, douchen, gezamenlijk ontbijten, rookmomenten, samen koffiedrinken en nieuws kijken in de gemeenschappelijke woonkamer, klusjes die elke week opnieuw worden verdeeld: alles gebeurt op gezette tijden.
Alle jongeren hebben een individueel ‘werkplan’, en daarnaast zijn er veel groepsgesprekken. Elke ochtend is er bijvoorbeeld de ‘ochtendgroep’, waarbij de jongeren aan de hand van een stemmingsdagboek en een de vorige avond ingevulde vragenlijst bespreken hoe ze zich voelen.
Veel jongeren vinden het moeilijk hun gevoel te verwoorden, zegt sociotherapeut Patricia. Het Bauhuus werkt daarom met handvatten: de vier B’s en de vijf G’s. De vier B’s staan voor Blij, Boos, Bang en Bedroefd – aan de hand daarvan kunnen ze aangeven hoe ze zich voelden en hoe dat kwam. De vijf G’s zijn Gebeurtenis, Gedachte, Gevoel, Gevolg en Gedrag: op die manier kunnen de jongeren leren analyseren wat er exact gebeurt als ze boos of bang worden: Wat dacht en voelde je erbij en hoe uitte zich dat? ‘‘Als ze inzicht krijgen in waar ze boos om worden, kunnen ze leren die boosheid op tijd te herkennen en een andere uitlaatklep te zoeken.’’
Ook deze dinsdag is het ochtendgroep. Rond de eettafel in de gezamenlijke woonkamer luisteren zeven jongens en twee meisjes zwijgend naar hun lotgenoten. Auke is deze week projectleider: hij bewaakt dat de jongeren hun taken uitvoeren. Bij de ochtendgroep geeft hij hen één voor één het woord en biedt hij na elke beurt ruimte voor vragen, opmerkingen of complimenten. Een jongen zit een mandala te kleuren, een meisje vouwt een vliegtuigje van haar vragenlijst. Op het krijtbord staat geschreven: ‘Ik kan alles weerstaan, behalve verleiding.’ Sommige jongens zitten in een T-shirtje, anderen hebben hun kraag opgetrokken, de handen diep weggestopt in hun mouwen. Ontwennen is voor iedereen anders.
Kevins briefje trilt in zijn hand. Aan zijn rechterringvinger prijkt een gouden ring met kleine witte steentjes, een paar ontbreken er. Hij mist zijn vriendin, zegt hij, net nu haar moeder in het ziekenhuis ligt kan hij er niet voor haar zijn, en dan zit zij ook nog met die kleine uit haar vorige relatie. ‘‘Eigenlijk voel ik me best wel een loser’’, mompelt hij. Hoe het zonder drank gaat, vraagt sociotherapeut Patricia. Het briefje gaat tekeer. ‘‘Shaky.’’
Kevin raakte niet verslaafd uit eenzaamheid of om stoer te doen. Hij vond het gewoon zo godvergeten lékker – in het begin tenminste. Maar na een tijd kon hij niet meer zonder. Als hij ergens was waar geen drank was, dan ging hij er gewoon vandoor met een smoesje, of hij smokkelde een heupflacon mee. ‘‘Een keer werd ik midden in de nacht wakker, badend in het zweet. Ik sliep bij mijn vriendin en wist dat daar een halve liter bier stond. Ze probeerde me nog tegen te houden, ze begréép het gewoon niet. Uiteindelijk heb ik toch dat blik aan mijn mond gezet. Toen werd ik pas rustig.’’
Kevin leidde iedereen om de tuin met zijn constante roes. Hij werkte, reed scooter en als zijn moeder bezorgd vroeg of ze drank rook, zei hij gewoon dat dat zijn nieuwe geurtje was. Dat geloofde ze. ‘‘Mijn jongere broertje kwam vaak straalbezopen thuis na het stappen. Mijn moeder vroeg mij of ik hem in de gaten wilde houden. Ze zag mij als de verstandigste van ons twee.’’
Hij zegt: ‘‘Als ik dronken was, voelde ik me juist nuchter, en andersom. Ik móest gestopt worden, uit mezelf was ik er nooit mee opgehouden. Als ik nu terugkijk denk ik: waar de fok was ik mee bezig?’’
Er zijn vrienden en gebruikersvrienden, weten de jongeren. Met gebruikersvrienden rook je een jointje en drink je een borrel. Vrienden zijn mensen die om je géven, die willen dat het goed met je gaat. Sommige jongeren zeggen heel zeker te weten dat ze hun gebruikersvrienden nooit meer in hun leven zullen toelaten. Maken plannen om ergens anders te gaan wonen, een nieuwe start.
Zo niet de 19-jarige Matthew – korte blonde stekeltjes, gespierd, de naam van zijn vriendin op zijn onderarm in diepzwarte letters. Matthew zit hier voor zijn verslaving aan speed, ghb en xtc. Over twee weken gaat hij naar huis. ‘‘Ik weet nu al dat ik dan weer lekker ga gebruiken’’, grijnst hij. ‘‘Ja Matthew, is dat lékker?’’ vraagt Patricia. De ogen van de jongen twinkelen. ‘‘Dat sowieso.’’ Een gniffel van herkenning gaat door de groep.
Voor zijn vriendin zou Matthew het stoppen nog wel willen overwegen, maar voor hem zelf hoeft het niet. Het is mooi dat hij dat inzicht nu heeft, zegt Patricia, in het weekend voelde hij zich nog ‘zwaar kut’, maar nu zit hij breed te grijnzen. De stille Mark kijkt op van zijn mandala en zegt tegen Matthew: ‘‘Ik kan me dus écht niet voorstellen dat jij onder invloed leuker bent dan nu. Want weet je? Jij bent gewoon zo tof en grappig.’’
Lara is een tenger meisje met lange blonde lokken en grote Bambi-ogen. Ze is negentien en verslaafd aan speed, valium en alcohol. Deze week is ze ‘tafelleider’ bij de maaltijden. Voor en na het eten vraagt ze een moment stilte, en wie van tafel wil moet haar om toestemming vragen. ‘‘Met mes en vork eten, je mag maar één snee brood per keer pakken, en iedereen mag anderhalve plak kaas en twee plakjes vlees’’, somt ze de regels op. ‘‘En dubbel beleggen mag niet.’’
Lara praat honderduit en lacht veel. Maar soms kan ze niet slapen omdat ‘de herinneringen’ haar overvallen. Over die herinneringen wil ze niet meer kwijt dan dat er ‘dingen met ghb’ zijn gebeurd, zelfs haar vriend kent de details niet. ‘‘Toen Lara hier net kwam, hield ze zich heel stil’’, zegt Irene bij de overdracht. ‘‘Als het moeilijk werd, ging ze dingen zenuwachtig weglachen. Nu geeft ze veel meer haar mening. Lara is echt opgebloeid.’’
Haar vrienden gebruikten speed, en ze was nieuwsgierig, vertelt ze ’s middags op de bank in de gezamenlijke woonkamer, knieën opgetrokken, trainingsjekkie aan. Het is ‘kamertijd’, de jongeren hebben even een uurtje voor zichzelf. Toen Lara’s ouders gingen scheiden had ze het moeilijk, het duurde niet lang voor ze zich alleen in de drugs nog thuis voelde.
Haar moeder zette haar de deur uit en ze ging bij vrienden wonen, hing op straat, sliep dan weer hier, dan weer daar op de bank. Ze was zeventien, vrienden zetten haar een glaasje port voor, dat werd een fles per dag, weer later kwam er valium bij. ‘‘Ik had die drie dingen nodig om in balans te blijven. Was ik opgefokt, dan nam ik valium om mezelf te verdoven. Als ik dan helemaal leip was nam ik speed om weer wakker te worden. En port vond ik gewoon vet lekker.’’
Lara ging lichamelijk achteruit, op haar dieptepunt woog ze nog maar 48 kilo. ‘‘Ik wist wel dat het niet goed was. Maar ik dacht ook: het is nú lekker. Eigenlijk had ik een soort oogkleppen op.’’
Weet je, zegt ze? ‘‘Het kutte aan drugs is: als je je goed voelt, voel je je heel erg goed, maar als je je klote voelt, voel je je ook heel erg klote. Nu voel ik me eigenlijk altijd wel gezond.’’
Rond kwart voor vier druppelen de jongeren uit hun kamers de woonkamer binnen. Om vier uur staat sport op het programma, een welkome afleiding van al het praten. Op sneakers en in trainingsbroeken dringen ze zich rondom het tafelvoetbalspel. De sfeer is uitgelaten.
‘‘Veel jongeren hebben lange tijd hun lichaam niet gevoeld’’, zegt Emile – grijze stekels, zilveren oorring, armen vol tribals – die de groep begeleidt bij het sporten. Op het basketbalveld wordt een verwoede strijd uitgevochten. ‘‘Dit zijn geen ‘gewone’ jongeren, ze hebben bagage en lichamelijke klachten: trillen, zweten, een hoge bloeddruk. Daar moet je oog voor hebben. Als het sporten goed gaat, is dat een enorme boost voor hun zelfvertrouwen.’’
Dat bleek ook bij de ochtendgroep. De vraag ‘waar was je trots op?’ beantwoordden de jongeren bijna allemaal met een sportprestatie. Dat ze ineens toch een heel stuk verder bleken te kunnen rennen dan ze dachten.
Ook voor de therapeuten is het sporten een waardevolle bron van informatie, vertelt Emile: het vertelt veel over de groepsdynamiek, over wie welke rol aanneemt.
Ondertussen lijkt de bal lijkt er niet in te mogen – het gejuich is luid als het uiteindelijk wél lukt. Er wordt ge-highfived, op schouders geklopt en gelachen. Na het douchen, als de rest opnieuw ‘kamertijd’ heeft, verdwijnen Kevin en Robert de keuken in.
Spaghetti, schaft de pot, iets makkelijks na het sporten. Op de andere dagen staan er aardappelen, vlees en groente op het menu. In het weekend mogen de jongeren kiezen, maar er moet altijd groente bij zitten. En alles wordt altijd vers gemaakt.
Robert, die twintig is en een enorme bos krullen heeft, valt op in de groep. Hij analyseert, spreekt beheerst, weloverwogen, in vloeiende volzinnen, hecht er erg aan dat hij Havo-vier heeft. Bemoeit zich graag met de anderen. De eerste keer dat Robert in de kliniek een doekje in handen kreeg om de tafel te poetsen, had hij geen idee hoe dat moest. De rest van de groep dacht dat hij hen in het ootje nam.
Binnen de muren van de kliniek moet Robert gewoon afkicken en de tafel poetsen, maar in een heel andere wereld is hij een koning – in de World of Warcraft, om precies te zijn. Derde van de hele wereld werd hij op een onderdeel, om zo goed te worden zat hij vanaf zijn twaalfde tot een paar weken geleden non-stop achter de computer. Alles bij elkaar opgeteld heeft hij zeker twee jaar van zijn leven weggegamed, vertelt hij. Zijn ogen glimmen.
‘‘Zonde’’, mompelt Kevin, die Roberts verhaal aanhoort terwijl hij het gehakt in de pan gooit.
Dat weet Robert zo net nog niet. ‘‘Ik ben, eh, wás wel echt verslaafd, maar ik had het niet willen missen. Ik heb er heel veel van geleerd. Vaardigheden waar ik in het ‘normale, professionele leven’ ook heel veel aan kan hebben.’’
Meerdere dingen tegelijk doen, bijvoorbeeld. En: heel gefocust zijn. Later wil hij effectenhandelaar worden, daar komen die skills nog flink van pas, zegt hij in de grote keuken. Hij draagt een shirt van Tommy Hilfiger en praat gedecideerd, armen over elkaar. ‘‘En ik heb veel spanning nodig.’’
Zijn neven lieten hem kennismaken met het spel toen hij twaalf was. ‘‘Ik vond het meteen geweldig. Zo sprookjesachtig. Eerst was ik superslecht, maar ik werd steeds beter en toen werd het ook steeds leuker. Als ik er niet zo goed in was geweest, was het nooit zo uit de hand gelopen. Dan was ik het snel zat geweest.’’
Hij leerde mensen kennen via het gamen, internationaal, deed mee aan toernooien, vanwege het tijdsverschil gingen zijn nachten eraan, als hij zijn computer opstartte was hij eerst een halfuur kwijt aan het lezen van complimenten. Misschien was dát wel de verslaving, zegt hij: de aandacht. Want ja, geeft hij toe: hij is best ijdel. ‘‘In die wereld was ik echt een soort grootheid.’’
Stilte.
‘‘Ik heb in die tijd wel veel mensen in de steek gelaten.’’
Waarom zou je stoppen met iets waar je heel veel plezier aan beleeft en waar je goed in bent? Ter vergelijking: Vervang ‘gamen’ door ‘turnen’ en Robert is een Epke Zonderland die de ene na de andere gouden plak binnenhengelt. Nu is hij een verslaafde in een afkickkliniek.
Robert voelde zich slecht, zegt hij, alsof hij iets miste. Hij zat er als een zoutzak bij, zijn vrienden vroegen of hij homo was, omdat hij niet mee achter de meiden aan ging. ‘‘Maar ik zat gewoon continu met mijn hoofd bij het spel.’’
Hij zag een nieuwsitem over gameverslaving en de knop ging om, hij meldde zich zelf aan bij Het Bauhuus. Na deze vier weken redt hij het wel, zegt hij stellig. Och, hij zal vast niet nooit meer gamen, maar zo ver als eerder laat hij het nooit meer komen. ‘‘Ik verkoop mijn account – onder de prijs nog wel, verwijder alle screenshots. En mijn laptop en mijn pc gaan weg.’’
Zo’n 95% van de gamers die zo goed zijn, stopt nooit met gamen, zegt hij. Waarom gaat het hem wél lukken? ‘‘Ik ben hier begonnen met hardlopen. Eerst was ik kapot na tweehonderd meter, maar de keer daarna rende ik zo twee kilometer. Ik kan mijn geest trainen. En dat komt, wrang genoeg, door het gamen. Daar heb ik dat geleerd.’’
Hij rekent het zijn ouders aan dat zij altijd met hun werk bezig waren en niet in de gaten hadden dat hun zoon dag en nacht achter de computer zat, jaar in, jaar uit. Toen hij het hen vertelde schrokken ze niet eens. ‘‘Ze waren allang blij dat ik niet depressief was.’’
Nee, zoals zij zijn wil hij nooit worden – hij wil een leuke uitdagende baan, maar die moet niet ten koste gaan van zijn privéleven. ‘‘Mijn ouders geven me een tweede kans.’’ En hij hen? Weer die stilte. Een grijns. ‘‘Ik hen ook. Dénk ik.’’
Irene
De 25-jarige Irene, nu sociotherapeut in Het Bauhuus, was tien jaar geleden zelf een van de eerste bewoners. Ze blowde veel, gebruikte ook wel af en toe andere drugs, was thuis onhandelbaar, lapte samen met haar criminele vriendje alle regels aan haar laars.
In de kliniek kent iedereen haar verhaal. Het geeft haar een soort extra geloofwaardigheid. Vaak hoort ze van de jongeren: ‘Jij snapt precies hoe het is’, en: ‘Jou is het ook gelukt.’ Dat klopt, zegt ze dan, ze weet hoe het is om heimwee te hebben, om je vriendje niet te mogen spreken. Om te moeten ontwennen. Maar, nuanceert ze: Ook haar collega’s die niet dit verleden delen snappen heus wel wat de jongeren doormaken. ‘‘En mijn situatie was wel anders. Bij mij was de verslaving maar één van de problemen.’’
Ze vond het zelf vreselijk in de kliniek, kreeg gele kaarten voor wangedrag, werd weggestuurd. ‘‘Maar toen was het nog wel veel strenger dan nu hoor!’’
Een meisje dat tegelijk met Irene was opgenomen liet de kwartjes vallen. ‘‘Toen zij binnenkwam, was ze een graatmager gabbermeisje, een echte speedjunk. Binnen een jaar zag ik haar veranderen in een echte dame. Op hakken, en met jurkjes aan. Wat een verschil, zo inspirerend. Toen dacht ik: wat mooi om dat te kunnen doen.’’
Irene kickte af, herstelde de relatie met haar familie, kreeg haar hele leven weer op de rit. En nu zit ze weer dagelijks in Het Bauhuus – maar dan aan de andere kant. ‘Nou, wat zullen je ouders trots zijn’, hoorde ze vaak, in die tijd, lang geleden. Denigrerend bedoeld – maar de cynici kregen ongelijk, en nu zijn haar ouders écht trots. Net als Irene zelf trouwens. ‘‘Wie had dat nou gedacht?’’
Verhuizen
Behalve Het Bauhuus voor jongeren vanaf twaalf jaar heeft VNN ook nog de Breegweestee, een kliniek voor 18- tot 24-jarigen. Medio 2015 worden beide klinieken samengevoegd tot één jeugdkliniek. Deze nieuwe kliniek komt in Eelde te staan, een dorp in het bos onder de rook van Groningen. Daar is meer ruimte om activiteiten zoals sporten en zogenoemd ‘ervarend leren’, outdooractiviteiten met een therapeutische touch, op het eigen terrein te kunnen doen. Eric de Vos, teammanager van Het Bauhuus, spreekt van ‘‘een grote kwaliteitsslag in de behandeling van jonge verslaafden.’’
De foto’s bij dit artikel zijn gemaakt door Kees van de Veen.