De agressieve keerzijde van een charmante kinderarts

RTV Noord, 23 februari 2019

Het is 1969, en Hent Hamming is acht jaar als hij samen met zijn ouders naar een schaatskampioenschap zit te kijken op televisie. Sport, sowieso, schaatsen in het bijzonder, het is vaste prik in huize Hamming.

Vader Dick is, naast kinderarts en fanatiek roeier, ook directeur van de ijsbaan in Groningen, die hij trouwens ook nog eens zelf heeft opgericht. Zeg, vraagt Hent, die tien kilometer. Hoeveel rondjes is dat eigenlijk? Nou, zegt Dick. Eén rondje is vierhonderd meter, dus reken maar uit.

Hent weet het niet.

Hoe langer het duurt, hoe bozer Dick wordt.

De eerste klap raakt Hents koortslip.

‘Hoeveel rondjes is tien kilometer?’ Zijn vader herhaalt en herhaalt de vraag. Hij staat heel dichtbij en torent boven zijn zoon uit. Een hoornen montuur, kraalogen achter dikke glazen.

Dan, de trappen tegen de schenen. Nog steeds geen antwoord. Meer klappen, meer trappen. Weer die vraag, hij briest. Telt tot tien. Kapotte schenen, kapotte benen. De koortslip klopt. Klappen, trappen. Tranen, snot, bloed.

Een uur gaat het zo door. Hent zoekt met zijn ogen zijn moeder. Die draait haar blik weg, staart uit het raam.

Morgen is het maandag, dan zal Dick de witte jas weer aantrekken om kinderlevens te redden.

Het wegkijken

Het is 2019, en Hent Hamming is 56 jaar als hij het podium betreedt. Op 23 maart gaat IJs in première, de voorstelling die hij maakte over zijn jeugd. Over het slaan, maar meer nog: over het wegkijken.

Afgelopen donderdagavond houdt hij een ‘per ongelukke’ try-out in kleine kring, om licht en geluid te testen. In een boerderijschuur te Noordpolderzijl staat het decor opgebouwd: sober, een schemerlamp, een oranje bank, twee lege fauteuils ertegenover. Eentje symboliseert Hents vader, de andere een niet bestaande vertrouwenspersoon. En af en toe wendt Hent zich tot een lege plek naast hem: zijn moeder.

Ze woonden aan de Ubbo Emmiussingel in Stad, Dick had praktijk aan huis in het statige pand, waar moeder werkte als praktijkassistente. Een prachtige vrouw, ze had de mannen voor het uitkiezen gehad, uiteindelijk ging de strijd tussen een aankomend DNA-professor en de jonge kinderarts die op een motor met zijspan helemaal van Eelde naar Haarlem reed om haar het hof te maken. De kinderarts won, hij pakte haar in met zijn bravoure, zijn branie. Met zijn humor.

Zoals hij, zegt Hent, iederéén inpakte.

Wat een bijzondere man was het toch, wat een begaafd arts, hoe vaak zijn kinderen dat wel niet hebben gehoord. Maar in hun hoofden was er dan altijd dat stemmetje: je moest eens weten.

Hent: ‘Weet je, mijn vader kon ook fantastisch zijn. Hij werd directeur van de ijsbaan omdat hij dat belangrijk vond. Deed aan studentencabaret, altijd grappen en grollen. Ik hield heel erg van zijn humor. Hij speelde voor Sinterklaas. Deed ooit nog eens mee aan Wedden Dat door achter een wedstrijdroeiboot te waterskiën. Hij was heel vrolijk, heel impulsief.’

Hij werd lid van Vindicat en bleef dat zijn hele leven, roeide fanatiek en succesvol bij Aegir, toen hij met pensioen ging kreeg hij zijn eigen skiff, het vaartuig ligt nog altijd aan de Westerhaven in de stad. Sportief was hij, dwangmatig haast. Toen hij zijn nek brak bij het blootsvoets waterskiën pakte hij na herstel de sport gewoon weer op. Hij was bijna tachtig en al ernstig ziek toen hij zijn rug brak bij het fietsen.

Maar zo bikkelhard als hij voor zichzelf was, was hij ook voor zijn kinderen. Hent Hamming: ‘En als we aan het zwemmen waren in de Papiermolen stond hij met een stopwatch langs de kant. Als we niet snel genoeg waren, niet slim genoeg, niet sportief genoeg, dan sloeg hij erop, met latjes of de blote hand. En als wij op onze nagels beten, pakte hij onze vingers en kauwde erop, met zijn kiezen. Zo was hij óók.’

Die keer toen Dick een belangrijke wedstrijd had met Aegir. Alle zes kinderen stonden langs de kant, witte petjes op, rode Aegirsterren, moeder had ze er zelf op genaaid. En toen ‘we’ wonnen, sprongen de kinderen juichend in het water. Wat een leuke, spontane kinderen, dachten de omstanders. ‘Maar die wisten niet dat het ons was opgedragen. En wat er zou gebeuren als we het níet deden.’

De charmante arts

Hents ouders scheidden toen hij twaalf was, moeder en alle zes kinderen gingen bij haar nieuwe vriend wonen, maar lang duurde dat niet.

Die dag op school, die vergeet Hent nooit meer. Ineens, de auto van zijn vader. ‘Ik rende in paniek de gang op en werd meegenomen naar de lerarenkamer. En daar zat hij. De charmante arts had iedereen weer in zijn charmante greep. Ik was in shock, zei ja en amen, en aan het einde van het liedje ging ik weer mee naar Glimmen, en mijn broers ook.’

De twee jongste kinderen, dochters, bleven bij hun moeder wonen. Zus Carolien realiseerde zich pas veel later dat haar broers daar niet mee op vakantie gingen, het gezin leefde in feite gesplitst verder.

Toen Hent zestien was, ging hij het huis uit. Niet omdat hij daar klaar voor was – het was de enige manier om te ontsnappen. ‘Weggaan, dat was iets heel ergs, daar stonden lijfstraffen op. Maar ik kón niet anders. Ik had niets te verliezen.’

‘Ik ga weg’, zei hij op die avond tegen zijn vader.

‘Als je gaat, is het voor altijd’, zei Dick. ‘Dan gaat de deur dicht en blíjft hij dicht.’

Hij ging.

In eerste instantie ging hij antikraak in Haren wonen, het huis noemt hij ‘een soort vrijstaat’. Na een halfjaar werd hij in het ziekenhuis opgenomen met een alcoholvergiftiging. Maar hij krabbelde op, werd ondernemer, niet omdat hij dat wilde, maar van thuis kreeg hij geen geld meer en je moet toch wat? In de decennia die volgden werd Hent een succesvol ondernemer. Hij startte een klussenbureau, een antikraakinstelling, organiseerde feesten en reizen, leidde een reclamebureau en een uitgeverij. In de stad Groningen begon hij een restaurant en cultureel centrum in de oude graansilo. Weer later bedacht hij het Failure Lab en de Groninger Scheurkalender. Gaf colleges in management en ondernemen. Rooide het, kortom, prima als selfmade man. Werd zelf vader.

En al die jaren hield hij contact met zijn beide ouders. Begon er nog eens over tegen zijn vader: waarom? Och, zei die tegen hem, ik was wat opgefokt, het kwam door je moeder. Die was te soft, te beschermend, er zat méér in Hent dan eruit kwam, vermoedde hij, en dat was háár schuld. Daarom kreeg hij soms ‘een pak rammel.’

‘Vervelende voorvallen’

Dick overleed in 2005. En toen, twee jaar geleden, moeder zou tachtig worden. Ze wilde een groot feest geven, een heel weekend lang, met alle kinderen en kleinkinderen, alles erop en eraan, om het leven te vieren, want was het niet fantastisch? En o ja, zei moeder tussen neus en lippen door tegen Hent. ‘Ik kwam laatst je oude gymnastiekjuf tegen. Ze herinnerde zich jou nog. En je blauwe plekken.’

De opmerking, of misschien was het de terloopsheid ervan, triggerde iets. ‘Wat nou blauwe plekken’, schampert hij, nu. ‘Ik lag van boven tot onder helemaal open! Zelfs na al die jaren bagatelliseerde ze het nog.’

Hij had het wel eens geprobeerd, vertelt hij: het gesprek met haar aangaan. Hoe kon ze laten gebeuren wat ze liet gebeuren, die dag in de keuken, al die andere dagen? Maar steeds als hij het aankaartte hield ze de boot af, wimpelde ze het weg. Want och ja, ‘de vervelende voorvallen’ uit de tijd dat ze nog ‘met die nare man’ getrouwd was.

Hij zegt: ‘Alles werd altijd weggelachen. Mijn moeder onthield alleen de mooie dingen. Alsof die andere niet waren gebeurd.’

Naar dat feest ging Hent niet, besloot hij. Niet voordat ze gesproken zouden hebben. En toen hij merkte dat een gesprek met woorden niet zou lukken, ontstond het idee voor de theatervoorstelling, een monoloog. Anderhalf jaar werkte hij eraan. ‘Dit stuk is mijn cadeau aan jou’, zegt hij, tijdens de try-out tegen de onzichtbare plek naast hem op de bank.

‘Ik doe dit omdat ik van je hou. Denk ik.’

Alle drie broers en twee zussen gaan naar de première. Hent stuurde ook een uitnodiging naar een oude basisschooljuf. Of zij gaat weet ze nog niet, vertelt de juf. Ze wil liever niet met de pers praten en al helemaal niet onder haar eigen naam geciteerd worden. Waar ze bang voor is? Jeetje, ja, dat weet ze zelf eigenlijk ook niet zo goed. Het voelt gewoon niet helemaal zuiver, zegt ze. Ze wil niet meedoen aan ‘geroddel’.

Ook na al die jaren nog?

‘Ja.’

Laten we haar hier Annie Peters noemen.

Ze weet nog dat de kinderen soms moesten rennen van Helpman, waar ze op school zaten, naar Glimmen, waar ze inmiddels woonden, een kilometer of acht.

En ja, zegt juf Peters, Hent zat onder de blauwe plekken. Of het de gymleraar was of een andere juf weet ze niet meer, maar iemand trok aan de bel, en vader Dick moest op school komen. Peters zat zelf niet bij dat gesprek, ze weet ook niet meer hoe het afliep. ‘Waarschijnlijk kreeg hij een waarschuwing.’

Nu, in deze tijd, is er veel meer alertheid op tekenen van huiselijk geweld, is de hele sfeer van omgang veel directer bovendien. ‘Misschien had ik aan de bel getrokken als ik hem zelf in de klas had gehad en er dichter bij betrokken was geweest.’

Heeft ze zich schuldig gevoeld?

Ze denkt even na en zegt dan: ‘De tijden waren anders. In die tijd… als je zoiets hoorde, hield je het voor je.’

Maar waarom?

Weer stilte. ‘Weet je? Hents vader was goed in zijn vak, een respectabel kinderarts. Ergens wil je zo’n man toch ook niet afvallen.’

Ja, zegt Hents zus Carolien. ‘Zo gaat het dus altijd. Hoe vaak wij wel niet gehoord hebben dat onze vader zo’n aardige man was? Je moest eens weten, denk ik dan.’

‘Wie hebben we eigenlijk begraven?’

Carolien was vijf jaar ten tijde van de klappen- en trappenregen tijdens het schaatsen, weet nog precies waar ze stond. Samen met hun andere zus zag ze een eerdere try-out, bij Hent thuis in Eelde, ze kwamen ervoor op en neer uit Rotterdam.

De kwetsbaarheid van haar broer na afloop raakte haar, het was doodstil, en bij gebrek aan woorden stond ze op, omhelsde ze Hent. ‘Mijn zus kwam er ook bij. Tranen natuurlijk.’

Moeder maakte de voorstelling niet meer mee, zij overleed vorig jaar. ‘Je gaat je afvragen wie we nu eigenlijk begraven hebben’, verzuchtte Carolien in de auto terug.

Ze zegt: ‘Ik heb haar een paar weken niet gemist.’

Moeten we de kinderen hier wel mee lastig vallen, vroeg een broer toen hij hoorde over de voorstelling. Sommige kleinkinderen willen vasthouden aan het gezellige beeld dat ze hebben van hun grootouders. Carolien erkent dat, noemt haar moeder ‘een fantastische oma’ voor háár kinderen. ‘Maar dit mogen ze ook weten.’

Tsja, zegt Hent.

Het ís ook confronterend, en ongemakkelijk, zegt hij, ook voor de vele mensen die Dick Hamming kenden als de joviale, aimabele, begaafde kinderarts die hij óók was. ‘Als iemand jouw kind het leven heeft gered, wil je natuurlijk niet horen dat die iemand ook een heel duistere keerzijde had.’

Maar, zegt hij, hij gelooft in het onder ogen zien van je angsten, zou hij dat niet doen, dan zouden die angsten hem als een boemerang in het gezicht slaan, vermoedt hij.

De voorstelling is nadrukkelijk géén afrekening, zegt Hent. ‘Ik wil mijn ouders beter leren begrijpen. Hoe het mogelijk is dat je als kinderarts honderden kinderen redt, en vervolgens je eigen kinderen het souterrain in sleurt en ze met latjes tot moes slaat. En hoe je dat als moeder niet ziet, niet wílt zien. Dat vind ik misschien nog wel moeilijker te begrijpen.’

En er is een maatschappelijk belang, want misschien kunnen anderen hun voordeel doen met het inkijkje van de gewelddadige vader en de wegkijkende moeder. Hamming en regisseur Nico van der Wijk zoeken de samenwerking met Lentis, ze willen hun voorstelling opvoeren voor hulpverleners, met nagesprekken. Ook hoopt hij andere instellingen enthousiast te maken: huisartsen, scholen, hulpverleners, om zo meer alertheid te kunnen creëren.

Van zijn voetstuk

Kinderen hebben recht op bescherming, zegt Carolien, en hoewel het beter wordt, met campagnes tegen huiselijk geweld, trainingen, reclamespotjes – er wordt nog steeds te veel weggekeken. ‘Wat hebben mensen nodig om wél in te grijpen? Vermoedelijk helpt het als ze weten dat zich veilig voelen als ze een vermoeden van kindermishandeling melden. Daarom moet het bespreekbaar worden. Máák het maar wereldkundig, schúd mensen maar wakker.’

En ja, zegt ze: voor veel mensen was haar vader een held. ‘Als zij boos worden omdat die held van zijn voetstuk valt, dan is dat maar zo. Ik heb niets met die mensen. Ik voel geen angst.’

Hent: ‘Liever word ik persona non grata, dan dat ik persona grata blijf en dit nooit bespreekbaar maak. Mensen zeggen dat ze me moedig vinden. Maar toen ik opstond tegen mijn vader – dát was moed.’

Hij zegt: ‘Hij kan me niet meer raken.’

Reacties zijn gesloten.