Het verhaal van… de burgemeester

20140115-162420.jpg

Vrij Nederland, 11 januari 2014

Helma Ton (55) was burgemeester in een van de rijkste gemeenten van Nederland. Ze raakte in opspraak toen ze werd aangehouden met drank achter het stuur. Nu is ze bezig met een hospice voor dak- en thuislozen.

‘Mag iemand, ook als hij onaangepast gedrag vertoont, met aandacht en goed verzorgd zijn einde tegemoet gaan? Ik vind het een grondrecht. Heel basaal gaat het om de menselijke waardigheid.

Het Dikke Dak, zoals het project heet, komt voort uit een oude belofte. In 2001 werd ik benaderd door de toenmalige directeur van de GGD in Utrecht. Hij was bezig met voorzieningen voor dak- en thuislozen binnen bestaande wijken in de stad en zocht daar een projectleider voor. We kenden elkaar niet, maar iemand had hem mijn naam genoemd. Ik had als wethouder in Houten een paar lastige projecten van de grond gekregen.

Ik vertelde hem eerlijk dat ik in de race was voor het burgemeesterschap van Blaricum. ‘Nou, dat wordt dan dus Blaricum’, zei hij, maar voor mij was het lang niet zo vanzelfsprekend, ik kon juist niet kiezen. Ik besloot: wie het eerst belt, die wordt het. De voorzitter van de vertrouwenscommissie belde uiteindelijk een uur eerder dan de GGD-directeur. Aan die laatste deed ik een belofte: ooit doe ik iets voor dak- en thuislozen.

Tot 2007 bleef ik burgemeester. Het was een bijzondere periode, turbulent ook. Het hele leven trok voorbij, als het ware: ik deed er prachtige dingen maar er was ook veel onderling gedoe. In zes jaar tijd kregen we vier keer een nieuw college. Het was apart, zullen we maar zeggen – een tijd van uitersten. Met als persoonlijke zwarte bladzijde die dag in 2006.

Het was eind april, ik was op weg naar de raadsvergadering. Het was druk, ik had non-stop aan de telefoon gezeten, koken was er bij ingeschoten. Ik had een lege maag en wilde even snel een tussenstop maken bij de snackbar. En toen stond daar die alcoholfuik.

Ik zat maar ietsje boven de grens, zeiden ze. Ik kreeg een boete van 250 euro en toen ik na alle formaliteiten eenmaal weer thuis was, mocht ik een half uur later alweer autorijden. Maar ik heb het niet gedaan. Voor mij is dit de grens: te veel is te veel. Ik was hevig geschrokken. Dat is dus het verraderlijke van alcohol. Dat je achter het stuur kruipt en denkt: ik kan prima rijden, geen probleem. En dat dat dus echt niet zo is. Op zo’n moment is je brein totaal onbetrouwbaar.

Ik besloot om zolang ik in functie was als burgemeester niet meer te drinken, en dat heb ik ook niet gedaan. Ik heb mijn verontschuldigingen aangeboden bij het college en de fractievoorzitters en de gemeenteraad een brief geschreven over wat er gebeurd was. De gemeenteraad heeft er verder geen woorden meer aan vuilgemaakt.

De media grepen het wél gretig aan, ik kreeg een flinke lawine over me heen. We leven in een bestuurlijke afrekencultuur, het hoort bij de functie – wie als burgemeester met drank achter het stuur zit, krijgt publiciteit. Ik heb me daar niet tegen verzet, heb niet gezegd: ja, maar het was maar een klein beetje te veel. Te veel is te veel. Ja, er was schaamte, en schuldgevoel, ik vond het zelf enorm gênant. Toch heb ik het zelf redelijk gelaten ondergaan. Het was jammer voor iedereen, en het is niet goed te praten.

In het algemeen kijk ik met veel plezier terug op mijn tijd in de politiek. Ik kreeg mooie dingen van de grond, soms tegen verdrukking en weerstand in. Een jongerencentrum in Houten dat van meet af aan helemaal door de jongeren zelf is uitgedacht, opgezet en gerund – het bestaat nog steeds en draait op volle toeren. Een grote wijk die energie haalt uit aardwarmte in een tijd dat dat nog nieuw was. Later heb ik veel mogen doen in het kader van huiselijk geweld. Je kunt het je nu niet meer voorstellen, maar in die tijd waren er nog burgemeesters, overigens niet in de Gooi- en Vechtstreek, die zeiden dat zoiets in hun gemeente helemaal niet voorkwam.

Toch was de context van het openbaar bestuur niet heilzaam voor me. De politiek is een aparte wereld, een wereld van grote ego’s. Die kunnen heel veel voor elkaar krijgen, dus het is goed dat ze er zijn. Maar voor mij werkte het niet, ik liep vast. We bestuurden ook steeds meer op hoofdlijnen, op basis van planning en control. Het klopt niet als een van tevoren ‘bedachte’ werkelijkheid op papier leidraad wordt voor de echte hands-on realiteit. Professionals werden, en worden nog steeds, afgerekend op het behalen van targets. Als er dingen volgens protocol verlopen, wordt gezegd dat het goed is gegaan. Maar ‘goed’ en ‘volgens de regels’ is niet per se hetzelfde. Als je alles dichttimmert met handboeken en protocollen, verliezen mensen hun betrokkenheid, hun verantwoordelijkheidsgevoel. Dat ging me meer en meer tegenstaan. Ik miste de aandacht voor de echte realiteit waarin de context leidend is.

Al tijdens mijn burgemeesterschap had ik me verdiept in mindfulness. Ik besloot dat ik die kant op wilde. Ik volgde de opleiding, huurde een centrum in Amsterdam, waar ik inmiddels was gaan wonen, ging trainingen geven. En toen bleek ik blaaskanker te hebben. Ik weet nu dat het een behandelbare vorm is, waar ik in principe oud mee kan worden, maar dat heb ik lange tijd niet geweten. Door mijn ziekte had ik te weinig energie om het centrum op de kaart te zetten. Het staat nu te huur.

Zo’n ziekte maakt dat je je toekomstbeeld opnieuw gaat vormgeven. Dat je diep ademhaalt en zegt: okee, dit is de toekomst die ik voor ogen had, en die gaat het dus niet worden. Maar wat wordt het wél? Ik ging de balans opmaken. Inventariseerde waar ik, naast de mindfulness- en compassietrainingen, nog meer mijn tijd aan zou willen wijden.

En toen zag ik begin vorig jaar bij toeval een filmpje over een hospice voor dak- en thuislozen in Washington, en herinnerde ik me weer mijn oude belofte. Ik besloot er werk van te maken. Ik verwoordde wat ik precies voor ogen had en stuurde mijn droom in als ‘droom voor de koning’, bij de troonswisseling in april vorig jaar.

Nu zit ik in de onderzoeksfase. Een idee voor een hospice voor dak-en thuislozen hoeft nog geen goed idee te zijn. Interessant is de vraag: is er een beter idee? Ik sta er open voor. Ik heb maar al te vaak bestuurders de fout zien maken dat ze meteen streefden naar een gebouw, terwijl er vervolgens te weinig geld over bleef voor waar het eigenlijk om ging – in dit geval voor de handen aan het bed. Daarom houd ik nu interviews met mensen die vanuit verschillende hoedanigheden verstand hebben van de zorg voor deze mensen. Essentieel zijn daarbij de dak- en thuislozen zelf. Want niemand anders dan de doelgroep zelf kan aangeven waar de behoefte écht zit. Als je dat vanaf de tekentafel gaat bedenken, zit je te denken voor de ander, en daar had ik nou net zo´n hekel aan.

Niets staat op dit moment nog vast. Moet het een hospice op een vaste plek worden? Of juist een soort pop up-constructie in leegstaande gebouwen, die later weer kan worden opgebroken? Of een soort vliegende brigade, een mobiel hospice, omdat een dak- en thuisloze uit Amsterdam-Noord zich niet thuisvoelt in de Bijlmer, en vice versa?

Het Netwerk Palliatieve Zorg aan de VU legt begin dit jaar de vragen op tafel tijdens een speciale bijeenkomst. Dan moet er duidelijkheid komen. Mensen worden nu ouder dan vroeger, dus dat geldt ook voor daklozen. Ze krijgen vaker last van ouderdomskwalen en sterven op de intensive care en aan de randen van verpleeghuizen.

Veel mensen willen de regie houden over hun sterven, tot het moment waarop ze het bewustzijn verliezen. Zelf bepalen of het wel of niet stil is. Of ze wel of niet nog een biertje drinken, wat ook maar. Het is mooi als dat kan zonder dat iemand op een belerende toon zegt: dat is niet goed voor u, doe dat maar niet. Ik noem dat de kracht van de kleinst mogelijke interventie.

Er kwam kritiek. Waarom nou weer iets speciaals voor dak- en thuislozen, die in principe ook wel welkom zijn in een regulier hospice? Nou, omdat hospices veelal draaien op vrijwilligers – die moeten eventueel onaangepast gedrag maar net kunnen handelen. Ook kreeg ik de vraag waarom ik geen voorziening opzette voor ongedocumenteerden, een veel grotere groep waar de nood vermoedelijk veel hoger ligt: alleen al in Amsterdam zijn er 17.000 ongedocumenteerden. Maar die groep is erg diffuus: gezinnen, alleenstaanden, kinderen, prostituees. Die mensen laten zich moeilijk traceren en zijn niet onder één noemer te vangen.

In Blaricum was daklozenproblematiek nou niet bepaald een issue.

De laatste paar jaar, door mijn ziekte, ben ik mijn eigen kwetsbaarheid tegengekomen. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje, en we gaan ook allemaal dood. De één kan er wat meer naar toeleven dan de ander – iedereen kan morgen onder een bus lopen. Maar als die mogelijkheid er is, gééf de stervende dan onvoorwaardelijke stille aandacht. Dat is een geschenk, ook voor de nabestaanden.’

De foto bij dit artikel is gemaakt door Adrie Mouthaan

Reacties zijn gesloten.