De scherpe pen van een boze banneling

Trouw, 29 april 2020

Honderden spotprenten over de Tweede Wereldoorlog maakte Duitser Robert Hans Olschwanger, die kort voor de oorlog naar Peru vertrok. Sommige werden gepubliceerd in een Peruaanse krant, enkele op bescheiden schaal tentoongesteld in Duitsland en Nederland. Daarna zijn ze nooit meer in de openbaarheid geweest, tot nu.

Binnen een paar minuten staat de eettafel in het Groningse Leek vol. Grote dikke ordners met getekende advertenties, die vertellen dat je schoenen van Superstar moet kopen en een rekening openen bij de Banco Comercial del Peru.

In andere mappen zitten ­cartoons van sporters: ­schaatsers en boksers met verbeten trekken om de mond. Veel van hen zijn zelfportretten: de diepliggende ogen van tekenaar Robert Hans Olschwanger, de licht hooghartige blik, een neus waar je u ­tegen zegt.

Maar, zegt César Maldonado, terwijl hij een enorme kartonnen doos neerzet: de oorlogs­tekeningen vormen veruit zijn sterkste werk. In grote enveloppen zitten ze, keurig gesorteerd op jaar. Hij laat een tekening zien van Hitler als Magere Hein, die complete dorpen vertrapt, zwaaiend met een swastikavlag. ­Getekend in 1939. ‘‘Hij had de gave om grote ­wereldgebeurtenissen te zien aankomen.’’

Maldonado kan dit weten, want hij heeft de kunstenaar goed gekend: Olschwanger was zijn stiefvader.

Het verhaal van de tekeningen begint in Berlijn, als daar in 1905 Robert-Hans Olschwanger wordt geboren. De Joodse ­bohémien houdt van sport, literatuur en van het ­leven, is bovenmatig geïnteresseerd in wat er in de wereld gebeurt. Al jong ontdekt hij dat hij ontzettend goed kan tekenen, en hij gaat als sporttekenaar werken voor de Frankfurter ­Zeitung, ooit opgericht door een oudoom van hem.

Maar ja, de oorlog. Het nationaal-socialisme rukt op, en veel Duitse joden trekken naar Zuid-Amerika. Zo ook de maatschappijkritische Olschwanger, die in 1938 in Peru terechtkomt. Hij verdient daar zijn geld met het ­tekenen van reclames, maar zijn hart ligt bij een andere bezigheid: het maken van politieke spotprenten voor het dagblad La Prensa, als een kunstenaar in ballingschap.

Pamfletten in pennestreken zijn het: ze ­laten Hitler zien die Mussolini, Churchill, Roosevelt en Stalin uitdaagt in een boksring. Hitler, ­Göring en Goebbels als de heksen van ­Macbeth, roerend in een enorme soeppan waar V2 op staat. Vergeeld papier, vaak met kleine, perfect ronde gaatjes erin. En die onmisken­bare geur van oud papier. Sommige prenten zijn in kleur, wat een een zeldzaamheid is voor die tijd.

Het tekenen van politieke spotprenten is de perfecte uitlaatklep voor een man die boos is op de wereld en een enorm tekentalent heeft. Olschwanger legt al zijn ziel, zaligheid, verdriet, woede en teleurstelling in zijn werk – en daar heeft hij nogal wat van.

Onverteerbaar vindt hij het dat de nazi’s hem zijn vaderland en zijn leven hebben afgenomen. Het lukt hem maar moeilijk om te aarden in zijn nieuwe land. De meeste mensen met wie hij in Peru omgaat, zijn andere ­gevluchte Joden, veelal ook uit Duitsland.

In 1959 komt Olschwanger in Maldonado’s ­leven, als hij met diens moeder trouwt. De Duitse Käthe Krebs is dan twee jaar weduwe en moeder van vier zoons, van wie César (dan negen) de op één na jongste is.

César woont in zijn jeugd niet bij het paar in huis in Lima. Käthe werkt fulltime om haar jongens te kunnen onderhouden en dus woont César bij zijn opa en oma in het dorpje Chosica, zo’n veertig kilometer verderop – zijn vader was een Peruaan. In de weekenden zoekt hij zijn moeder en Olschwanger op. ‘‘Mijn stiefvader had een prachtige oude Mercedes, en daarmee trokken we de bergen in. Vaak gingen we met een hele groep, andere Duitse Joden die ook in Peru woonden. Picknickend brachten we dan daar de dag door. De ouders ­zaten te kletsen en wij speelden.’’

Ongetwijfeld praatten de ouders tijdens die dagen in de Peruaanse natuur over hun thuisland, de oorlog, over de wantoestanden in de wereld, maar zeker weten doet Maldonado het niet. ‘‘Ik denk wel dat hij het er vaak met mijn moeder over had, maar nooit met ons. Het was geen tijd waarin ouders en kinderen veel met elkaar spraken, en al helemáál niet over de oorlog. En ik had er eerlijk gezegd ook niet zo veel belangstelling voor toen ik jong was. Nu, achteraf, vind ik dat jammer, maar ja, het gaat ­zoals het gaat.’’

Olschwangers werkkamer is in Césars jeugd verboden terrein voor de kinderen, de tekenaar wenst niet gestoord te worden als hij in zwierige pennenstreken de wereldleiders neersabelt. Maar ja, wat niet mag, is natuurlijk extra spannend, en na al die decennia kan Maldonado zich nog zonder moeite de geur van het atelier voor de geest halen. ‘‘Het rook er ­altijd heel lekker. Naar verf, natuurlijk. En pijptabak.’’

César Maldonado laat foto’s van zijn stiefvader zien, alleen of met zijn moeder, in stemmig sepia. Een lange, statige man, een ernstige blik. Markante kop. Hij was een eigenaardige man, zegt de stiefzoon. ‘‘Charmant, een heel innemende persoon. Aimabel, en wijs ook, hij wist veel, keek drie keer per dag het journaal, liet zich goed informeren. Hij nam geen blad voor de mond en had nogal duidelijke meningen. Een behoorlijke eigendunk had hij ook, hij was eigenwijs en keek op veel mensen neer. Hij was heel zwart-wit en sarcastisch en kon onbedoeld mensen kwetsen.’’

Zelf botste Maldonado weinig met zijn stiefvader, hij keek wel uit om met hem in discussie te gaan, lacht hij. Hij woonde natuurlijk niet bij hem in huis, en het was sowieso geen tijd waarin mannen zich met de opvoeding ­bemoeiden; Olschwanger liet de zorg voor de zoons vooral aan hun moeder over. Soms ­tekende hij zijn stiefzoons. ‘‘Hij maakte karikaturen van ons. Zo uit zijn hoofd, in een paar minuten.’’

Ruim dertig jaar wonen Olschwanger en zijn vrouw in Peru, en al die jaren blijft hij ­onverminderd fel zijn visie op de wereld neertekenen voor La Prensa. Maar dan: opnieuw politieke onrust, 1968, de junta. Veel Joden in Peru vertrekken naar Israël, de Verenigde Staten of naar Canada. ‘‘Ineens waren mijn ouders hun hele kennissenkring kwijt.’’

Ook zij besluiten Peru te verlaten en keren terug naar Duitsland, naar Keulen, waar ­Käthes oudste zoon woont. Olschwanger blijft het nieuws volgen, tekent nog een jaar voor de Frankfurter Algemeine, blijft daarnaast tekenen voor zichzelf tot aan zijn dood in 1998.

En och, de tragiek van migranten. Had Olschwanger in Peru niet echt zijn draai kunnen vinden, ook Duitsland was na al die jaren zijn land niet meer. ‘‘In elke oude Duitser zag hij een nazi. En hij had een hekel aan wat hij Spiessbürger noemde, van die heel burgerlijke types die alleen maar bier drinken en over koetjes en kalfjes praten. Daar kon hij enorm op schelden.’’

Af en toe krijgt het echtpaar vrienden uit het buitenland op bezoek, verder heeft het – behalve een klein beetje met de buren – weinig sociale contacten, zelfs een zekere aversie daartegen. ‘‘Toch heb ik niet het idee dat hij ongelukkig was. Hij leefde wat in zijn eigen wereldje en was heel goed voor mijn moeder, ze hielden veel van elkaar.’’

Terwijl moeder en stiefvader zich met vallen en opstaan settelen in Keulen, maakt ook Maldonado de nodige omzwervingen. In Barcelona ontmoet hij een Groningse, ze worden verliefd en komen in 1973 in Groningen terecht. Hoewel ze nu in buurlanden wonen, zien Maldonado en zijn ouders elkaar niet zo vaak, want zoals dat gaat, komen het leven en de waan van de dag ertussen.

Er komen kinderen, vier zoons, net als in het gezin waarin hij zelf opgroeide. Een van hen heeft een beperking, wat veel aandacht vraagt, een ritje naar Keulen is een flinke onderneming en echt diepgaand contact met zijn stiefvader zit er dan ook niet in. Maldonado haalt de schouders op. Tsja. ‘‘Het ging zoals het ging.’’

In 1998 sterft Olschwanger, op 92-jarige leeftijd. Käthe volgt hem negen jaar later. De tekeningen verhuizen naar de werkkamer.

Al jaren probeert Maldonado het levenswerk van zijn stiefvader gepubliceerd of geëxposeerd te krijgen, vertelt hij, hij is bezig ze te digitaliseren en het werk te verbeteren. Hij schreef musea en kranten aan, ving overal bot, kreeg soms niet eens antwoord. Onbegrijpelijk, zegt hij. Hij blijft zoeken naar een goede eindbestemming, zodat de tekeningen niet verloren gaan en goed kunnen worden geconserveerd.

Vindt Maldonado de prenten mooi? Hij denkt even na. ‘‘Mooi is denk ik niet het juiste woord. Maar ik vind ze wel ijzersterk en messcherp. Zijn stijl herken ik meteen, die contrasten en de humor. Wat ik het meest bijzondere vind, is dat hij gebeurtenissen als het ­ware zag aankomen.’’

Maldonado praat vol bewondering over zijn stiefvader, de man die volgens hem, ondanks zijn duidelijke visie, geen goede politicus was geweest omdat hij niet hield van spelletjes en al helemaal niet van compromissen. De man die twee keer emigreerde, om twee keer steeds net niet zijn draai te vinden. Dat lukte hem ­alleen als hij tekende.

‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’, schreef de Leeuwarder dichter Jan Jacob Slauerhoff – rusteloze ziel, eeuwige banneling. ‘Nooit vond ik ergens anders onderdak.’ Was Olschwanger een soort tekenende Slauerhoff?

Maldonado denkt even na. ‘‘Ja. Dat klopt denk ik wel ongeveer.’’

Reacties zijn gesloten.