Asielzoekersoma zag altijd het goede

anzhela2

Trouw, 17 december 2016

Anzhela Balayan hield van Nederland. De liefde bleek niet wederzijds – ze kreeg geen verblijfsvergunning. Vorige week stierf de 81-jarige asielzoekersoma in de bedbadbroodvoorziening in Groningen. Gisteren werd ze onder grote belangstelling begraven. ‘Ze zag het goede in iedereen. Altijd.’

Sommige vrouwen deppen hun ogen als de Armeens-orthodoxe voorganger het woord voert. Anderen kijken stil toe. De aula is eigenlijk te vol, er moest koortsachtig overlegd worden toen de touringcar verscheen, maar uiteindelijk mocht iedereen binnen. Alle leeftijden zijn hier, alle kleuren. Alle geloven, nationaliteiten en talen. Eén overeenkomst: ze missen de vrouw die in de kist ligt.

Uit de geprevelde woorden valt voor de nietverstaanders af en toe haar naam te destilleren.

Anzhela Balayan.

Vanuit een lijstje op de lichtgekleurde kist, die bedekt is met rode en witte rozen, lacht ze de aanwezigen toe. Een beetje mollig is ze, met pretoogjes. Een omaatje.

Dat was ze, zegt Henk Brouwer tijdens de wandeltocht van uitvaartcentrum naar begraafplaats. “Een heel lief omaatje.” Brouwer kent haar uit Delfzijl, waar Balayan jarenlang in het asielzoekerscentrum (azc) verbleef. Elke zondag haalde hij haar daar op. “Dan liepen we gearmd naar de auto. In de kerk maakte ze altijd even een korte buiging. Ze verstond er natuurlijk niets van, maar ze was er elke zondag.”

Hij zucht even. “Nu blijft ze voor altijd in Nederland.”

Anzhela Balayan werd in 1935 geboren in het dorpje Wank, dat toen in de Sovjetunie lag, maar nu in Azerbeidzjan. Omdat haar ouders Armeens waren, was zij het ook, etnisch gezien althans.

Nadat haar eerste man overleed, woonde ze een tijd in Rusland, illegaal. Ze werd verliefd op een Rus en samen zouden ze vluchten, naar Nederland. Alles was klaar, de koffers gepakt, toen manlief onverwacht stierf. Anzhela was 76 jaar en besloot te vertrekken. Alleen.

Achteraan in de rouwstoet lopen twee Armeense vrouwen: eentje achter een rollator, haar arm gehaakt in die van een jongere vrouw, die Anna Hovakimjan heet en samen met Balayan in het Delfzijlster azc woonde. “Eigenlijk was ze meer dan lief”, zegt zij. Iedereen deed graag klusjes voor haar, hielp haar met boodschappen. Omdat ze zo innemend en sympathiek was. “Ze had veel energie en maakte altijd grapjes. En iedereen, of je nou zwart, wit, oud of jong was, noemde ze ‘schatje’. Ze vergat nooit te vragen: maar hoe gaat het nu met jóu? En met je man? Veel mensen kenden haar naam niet eens. Omdat ze haar ‘mama’ noemden. Of ‘oma’.”

De oudere vrouw zoent de rug van haar hand en drukt die op haar voorhoofd. O ja, schiet Hovakimjan te binnen. “Dat deed ze altijd. Als ze iemand bedankte.” Een Armeens gebaar? Ze haalt de schouders op. “Ik ken het niet. Alleen van haar.”

Even woonde Balayan in het asielzoekerscentrum van Breda, snel kwam ze naar Delfzijl. Tot in mei van dit jaar de beslissing viel: ze mocht niet in Nederland blijven.

Terug kon ook niet. Armenië wilde haar niet, omdat ze Azerbeidzjaans was. Azerbeidzjan zei: nee hoor, die vrouw is Armeens. Zij hoort hier niet.

In de stad Groningen belandde ze in de bedbadbroodvoorziening. Daar stierf ze, precies een week na haar eenentachtigste verjaardag.

anzhela3

Ze hield zo veel van Nederland, zei ze vaak tegen Arewik Mailjan, de vrouw die haar tolk was in Breda en die haar nu ‘mijn tweede moeder’ noemt. “Ze zei altijd: ik heb al in zo veel landen gewoond, maar hier voel ik me thuis. Ze was zo dankbaar dat ze hier zo goed werd opgevangen.”

Mailjan: “Ze geloofde echt dat ze een verblijfsvergunning zou krijgen. En toen de definitieve ‘nee’ kwam, was ze niet eens boos. Ze werkte overal aan mee. Ze zag het goede in alles, in iedereen.”

De eerste keer dat Anna Hovakimjan Balayan zag, dacht ze: zij is vast lerares. “Ze zag er zo mooi uit, zo elegant, ze rook lekker en sprak met mooie woorden. Maar nee hoor, lachte ze toen ik dat vroeg. ‘Ik ben maar een gewone vrouw.”

Mailjan lacht. “De arts in het ziekenhuis zei dat hij nog nooit zo’n mooie vluchteling had gezien. Zo’n gedistingeerde dame in een lange, grijze mantel. Later plaagde ik haar daarmee: moet u nu alwéér naar de dokter?”

Eigenlijk, zegt Mailjan, werd iedereen een beetje verliefd op haar.

Bij het graf spreekt John van Tilborg de aanwezigen toe. Hij is van Inlia, de christelijke stichting die de bedbadbroodvoorziening bestiert.

Tijdens een demonstratie vóór die opvangplek namen uitgeprocedeerden witte rozen mee, vertelt hij. Als dank, voor Groningen, voor Nederland. Nu krijgen alle aanwezigen een witte roos om in het graf van Anzhela Balayan te leggen. “Want zij heeft ons veel gegeven. Nu geven we haar iets terug.”

Hij zegt: ”Anzhela heeft geen plek in de herberg gevonden. Maar ze kreeg wel iets anders. Jullie. En wij kregen haar.”

Anna Hovakimjan snikt luid als de kist zakt.

anzhela1

De foto’s bij dit artikel zijn gemaakt door Reyer Boxem. 

Reacties zijn gesloten.